EBM blok 15 - Epidemiologie Flashcards
Kwalitatief onderzoek
Hierbij gaat het om gegevens over beleving, ervaringen of verwachtingen van de proefpersonen.
Kwantitatief onderzoek
Hierbij zijn de uitkomsten makkelijk in cijfers uit te drukken
Dwarsdoorsnedeonderzoek
Gegevens (de onafhankelijke en afhankelijke variabele ) worden binnen dit onderzoek op 1 moment verzameld
Andere naam voor dwarsdoorsnedeonderzoek
Transversaalonderzoek of cross-sectioneel onderzoek
Longitudinaal onderzoek
De periode van dataverzameling bevat meerdere meetmomenten
Andere naam voor Longitudinaal onderzoek
Follow-uponderzoek
Follow-uponderzoek (= Longitudinaal onderzoek) kan je verdelen in?
Prospectief onderzoek & Retrospectief onderzoek
Prospectief onderzoek
Je kijkt vooruit in de tijd, de uitkomst moet bij de start van het onderzoek nog optreden
Retrospectief onderzoek
je kijkt terug in de tijd, de uitkomst is al opgetreden en je probeert erachter te komen welke variabele invloed hadden op de uitkomst
Experimenteel onderzoek = randomized controlled trials (RCT)
Onderzoek waarbij de onderzoeker bewust iets in de onderzoeksgroep verandert; meetstal bestaande uit een interventiegroep en een controlegroep.
Wat is het belangrijkste kenmerk van experimenteel onderzoek? Wat voorkom je hiermee?
- Randomisatie: de toewijzing van de proefpersonen aan één van beide groepen op basis van toeval.
- Je voorkomt selectie: alle kenmerken zijn in principe gelijk verdeeld over beide groepen
Quasi-experiment
Bij een quasi-experiment ga je uit van bestaande groepen; de randomisatie ontbreekt (minder controle en dus een grotere kans op vertekening van de onderzoeksresultaten).
Pre-experiment
Bij een pre-experiment is het niet mogelijk om een controlegroep samen te stellen, dit wordt ook wel voor-en-na-vergelijking genoemd.
Cohortonderzoek
Bij een cohortonderzoek volg je binnen een onderzoek een vaststaande groep mensen gedurende een bepaalde periode. Een vaststaande groep noem je een cohort. Deze kan bestaan uit een enkele groep of uit meerdere groepen (bijvoorbeeld: rokers en niet-rokers, ondergaan experiment en placebo).
Patiënt-controleonderzoek
Bij patiënt-controleonderzoek stel je de onderzoeksgroepen samen op basis van uitkomst. Dit wordt in het Engels ‘case-controle study’ genoemd.
Patiëntenseries
Zorgverleners zien regelmatig patiënten met eenzelfde aandoening in hun praktijk verschijnen. Soms valt het je zorgverlener op dat meerdere patiënten met dezelfde aandoening gelijke kenmerken hebben. Door het bijhouden van een patiëntenserie probeer je een vast patroon in deze kenmerken te ontdekken. Hierbij ontbreekt een controlegroep.
Ecologisch onderzoek
Bij ecologisch onderzoek bestudeer je geen individuele proefpersonen, maar vergelijk je groepen mensen met elkaar. Je maakt daarbij gebruik van gedateerde gegevens.
Andere naam ecologisch onderzoek
Correlatiestudie
Meta-analyse
Analyse waarin de resultaten van verschillende onderzoeken worden samengevoegd en herberekend tot een algemene uitkomst.
Betrouwbaarheid
De mate waarin het resultaat van het onderzoek of de meting hetzelfde zou zijn als je het onderzoek of de meting zou herhalen. Betrouwbaarheid = precisie = reproduceerbaarheid.
Wat zijn toevallige fouten? Hoe kan je deze voorkomen?
- Toevallige fouten = het resultaat wijkt per toeval af van de werkelijkheid
- Een oplossing om problemen met de betrouwbaarheid op te voorkomen is het vergroten van de onderzoeksgroep(en).
Validiteit
De mate waarin het resultaat van een onderzoek of meeting de juiste weergave van de werkelijkheid is. Hierbij draait het om de vraag of je meet wat je wilt meten. Validiteit = geldigheid = juistheid.
Wat wordt er bedoelt met Bias?
De resultaten worden vertekend
Systematische fouten
Het resultaat van de meeting of het onderzoek wijkt op systematische wijze af (de richting van de afwijking is steeds hetzelfde)
Interne validiteit
De geldigheid van het resultaat voor de onderzochte personen. is er bias?
Hoe beoordeel je de interne validiteit
- Selectiebias
- Informatiebias
- Confounder
Selectiebias
Vertekening door fouten bij de samenstelling van de groepen die je wilt vergelijken.
Informatiebias
Ontstaat door systematische fouten bij de verzameling van gegevens.
Confounder
Het verwarren van twee effecten. Hiervan is sprake als een verstorende variabele (confounder) de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele vertekent.
Externe validiteit
In hoeverre is het resultaat van het onderzoek toepasbaar op personen die niet bij het onderzoek zijn betrokken = gereraliseerbaarheid.
Wat is een populatie?
- Onderwerp van uitspraken en conclusies (die we dus baseren op toetsen)
- De omvang van een populatie is onbeperkt. Hoeft niet eens te bestaan (hypothetisch: toekomstige zwangere).
Wat is een steekproef
onderzoekspopulatie
- Van enkele tientallen tot duizenden
- Concreet, bestaande personen
- Levert gegevens voor statistische toetsing
Waarom toetsen?
Het resultaat van de toets stelt ons in staat uitspraken te doen buiten, veder reikend, dan de groepen die onderzocht zijn
Wat zijn mogelijke uitkomsten van een onderzoek?
- Een gemiddelde
- Verschil tussen gemiddelde
- Risico/odds op een ziekte, relatieve risico, odds-ratio
- Regressiecoëfficënt
- Chi-kwadraat waarde
- Etc. …
Noem verschillende soorten toetsen
- One-sample t-toets
- Independent samples t-toets
- Paired samples t-toets
- Chi-kwadraat toets
- Meta-analyse
Wat is een One-sample t-toets?
= één groep, één gemiddelde
Wat is een Independent samples t-toets?
= twee groepen, twee gemiddelde
Wat is een Paired samples t-toets ?
= één groep twee keer gemeten, gemiddeld verschil
Wat is een kans (informeel)
een deel van het totaal van uitkomsten
Wat is een p-waarde (informeel)
- de kans op een gevonden uitkomst als de nulhypothese juist is
- de kans dat je het huidig ‘effect’ vind terwijl er in de populatie geen ‘effect’ is.
Wanneer is er (bij een p-waarde) sprake van een significante uitkomst?
Wanneer de p-waarde kleiner is dan 0,05 = 5% = α
Statistisch toetsen
je verwerpt de nulhypothese als je met tegengestelde informatie geconfronteerd wordt
–> - Tegengestelde info is in dit geval = een uitkomst die we onwaarschijnlijk achten > d.w.z. een uitkomst met een kleine kans (gegeven de H0)
Sensitiviteit
Geeft aan hoeveel procent van de respondenten met de aandoening/ziekte inderdaad een positieve uitslag heeft > dus terrecht als positief geclassificeerd
Specificiteit
Geeft aan welk percentage van de respondenten zonder de aandoening/ziekte inderdaad een negatieve testuitslag heeft > terrecht als niet-ziek geclassificeerd
Nulhypothese
Onder de H0 definieren we een waarde die correspondeert met GEEN verschil, GEEN, effect, GEEN samenhang, GEEN groter risco, of odd, etc. Daarom nulhypothese.
Wanneer is de nulhypothese 1?
- Relatief risico (RR)
- Odss-ratio (OR)
Hoe veder van de nulhypothese, hoe groter het verschil, hoe vaker/minder vaak het voorkomt? hoe groter/kleiner de p-waarde?
- minder vaak
- kleiner
Hoe dichterbij de nulhypothese, hoe kleiner het verschil, hoe vaker/minder vaak het voorkomt?
hoe groter/kleiner de p-waarde?
- vaker
- groter
wat zijn 3 noodzakelijke voorwaarden voor een causaal verband?
- samenhang > als er een oorzaak optreedt dan ook het gevolg
- volgorde, eerst oorzaak - dan gevolg
- werkingsmechanisme = plausibele verklaring
> dwarsdoorsnede onderzoek NOOIT oorzaak gevolg (je meet op zelfde moment, je weet niet wat volgorde is)
Wat is een type 1 fout?
je verwerpt ten onrechte de nulhypothese
Wat is een type 2 fout?
nulhypothese wordt ten onrechte niet verworpen
In welke niveaus zijn metingen in te delen?
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Voorbeeld van nominaal
man/vrouw
Voorbeeld van ordinaal
BMI klassen
> percentages beschrijven
Voorbeeld van interval
Temperatuur, - en +
> percentages beschrijven en gemiddelde berekenen
Voorbeeld van ratio
Gewicht (heeft een 0 punt)
> percentages beschrijven, gemiddelde berekenen en spreken van verhoudingen