Dutch Random Words Flashcards
1
Q
duidelijke
A
clear
2
Q
stond
A
stood
3
Q
kamerlid
A
member of parliament
4
Q
ongevraagde
A
unsolicited
5
Q
militaire
A
military
6
Q
dienst
A
service
7
Q
jaren geleden
A
years ago
8
Q
geleden
A
suffered
lijden = to suffer
9
Q
vluchten
A
fly or flee
10
Q
even
A
just
11
Q
dacht
A
thought (verb)
12
Q
uitdrukken
A
expression
13
Q
echt
A
truly
14
Q
sturen
A
send
15
Q
kwam
A
came
16
Q
vluchteling
A
refugee
17
Q
inlichtingendiensten
A
intelligence services
18
Q
waarschuwen
A
alert
19
Q
geheime
A
secret
20
Q
oprichter
A
founder
21
Q
beweging
A
movement
22
Q
terug
A
back / return
23
Q
talloze
A
countless
24
Q
vicefractievoorzitter
A
vice president
voorzitter=president
25
gek
crazy
26
ondernomen
taken
27
vorig
previous
28
beschouwen
consider
29
toepassing
application
30
beried
prepared
31
eindeljik
finally
32
uiteindeljik
ultimately
33
zet
put
34
burgemeester
mayor
35
genoeg
enough
36
stoel
chair
37
achterban
constituency
38
opgericht
founded
39
degelijk
decent
40
meege
participated
41
verbazing
surprise
42
hoog
high
43
opgeleiden
educate
44
geleiden
conduct
45
verkiezingen
elections
46
meerderheid
majority
47
vriendelijk
kind
48
gastarbeiders
immigrants (guest = gaast; aarbeiders = workers)
49