Dutch Nederlands in Actie Flashcards
1
Q
besteden aan
A
gastar en
2
Q
creatief
A
creative
3
Q
en hekel hebben aan
A
Y lo odio
4
Q
gedrag, het
A
comportamiento
5
Q
gek (zij op)
A
loco por
6
Q
jammer genoeg
A
lamentablemente
7
Q
persoonlijk
A
personalmente
8
Q
toneel, het
A
escenario
9
Q
verdienen
A
ganar o merecer
10
Q
Daar heb ik liever geen antwoord op
A
Prefiero no contestar a eso
11
Q
Daar heb ik een hekel aan
A
Odio eso
12
Q
Daar heb ik gek op
A
me encanta eso
13
Q
aandacht, de
A
atención
14
Q
afstand, de
A
distancia
15
Q
op afstand houden
A
mantener a distancia
16
Q
behoefte, de
behoefte hebben aan
A
necesidad, el
17
Q
bericht, het
A
mensaje
18
Q
deol, het
A
propósito
19
Q
gemiddeld
A
promedio
20
Q
jeugd, de
A
juventud
21
Q
opvallen
A
destacar
22
Q
tijdschrift, het
A
revista
23
Q
volwassene, de
A
adulto
24
Q
althans
A
al menos
25
beleven
experiencia
26
bijdragen, aan
contribuir a
27
deel, het
parte
28
drijven
flotar/driven by
29
indruk, de
| indruk maken op
impresión, la
| impresionar
30
inkomen het
ingreso
31
koppelen
vinculación
32
merken
notar algo
33
netjes
aseado
34
ontdekken
descubrir
35
overbrengen (op)
transferir
36
stage, de
internship
37
uitkijken naar
deseando/vigilar
38
uitmaken
decidir/cortar con alguien/ no importa o si importa
39
vergoeding, de
Reembolso o compensación o remuneración
40
wereld, de
mundo
41
Ik kan mijn ei erin kwikt
algo tiene mi atención y quiero invertir tiempo en eso. Ser bueno para algo
42
Ik heb er in zin in
Tengo ganas de
43
Dat zie ik niet zitten
no estoy de acuerdo con eso/ no me gusta
44
Dat ligt mij niet zo
No conecta bien conmigo o con mis intereses
45
Daar gaat het mij niet om
No se trata de eso para mi
46
Dan houd ik het voor gezien
Entonces voy a terminar con esto/rendirte
47
bitter
amargo
48
geheim, het
secreto
49
uitdaging, de
desafío, el
