Dutch Flashcards

1
Q

Moeilijk

A

Hard, difficult

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leuke

A

Nice, fun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Makkelijk

A

Easy, easily

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nieuwe

A

New

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vol

A

Full

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leeg

A

Empty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Duur

A

Expensive, length

Dat soup is duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Belangrijk

A

Important

Het is niet belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vers

A

Fresh

De groente is vers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Goedkoop

A

Cheap
Het vlees is goedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tas

A

Bag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jas

A

Jacket, coat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rustig

A

Calm, quiet

Zik is rustig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schoon

A

Clean

De koe is schoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zoals

A

Like, As

Mensen zijn zoals schapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Slecht

A

Bad

Dat boek is slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Loop

A

Walk

Ik loop

18
Q

Schrijft

A

Write

Zij schrijft niet

19
Q

Kom

A

Come

Ik kom ook
I’m coming too

20
Q

Genoeg

A

Enough, suffient
Is het genoeg?

21
Q

Iemand

A

Someone
Ik zie iemand.

22
Q

Iets

A

Something, anything
Wij koken iets

23
Q

Iedereen

A

Everyone
Iedereen slaapt

24
Q

Alles

A

Everything
Is alles goed?

25
Q

Veel

A

A lot
Dat is veel vlees

26
Q

Allerlei

A

All kinds of
We lezen allerlei boeken

27
Q

Sommige

A

Some

28
Q

Elke

A

Every/each
Ik wil elke rok

29
Q

Enige

A

A few
Je leest enige boeken

30
Q

Enkel

A

Single/Only
Geel enkel kind hort het schaap

31
Q

Gisteren

A

Ontem

32
Q

Eergisteren

A

Antes de ontem

33
Q

Afgelopen

A

Passada
Afgelopen week
Afgelopen nacht

34
Q

Wilt u de bon?
Nee hoor, bedankt

A

Would you like the receipt?
No thanks

35
Q

Terwijl

A

While

Ze denkt terwijl ze schrijft

36
Q

Totdat

A

Until

Ik houd van honden totdat ze groot worden

We eten, totdat onze borden leeg zijn

37
Q

Omdat

A

Het boek is duur, omdat het oud is.

38
Q

Zodat

A

So that

Ik zeg mijn naam, zodat je weet wie ik ben

39
Q

Zowel

A

Both

We hebben zowel witte als rode wijn

40
Q

Zodra

A

As soon as

Zodra het regent gaan wij naar huis

41
Q

Ergens

A

Anywhere

Zien Jullie mijn bril ergens?