Duits zinnen nederlands engels vertalen en antwoorden Flashcards

1
Q

```

~~~

Guten Tag!

A

Goedendag!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wo wohnst du?

Ich wohne in Dordrecht

A

Waar woon je?

Ik woon in Dordrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Woher kommst du?

Ich komme aus den Niederlanden

A

Waar kom je vandaan?

Ik kom uit Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Has du
Geschwister?

Ja, ich habe einen Bruder und einen Schwester.

Ja, ich habe zwei Brüder und zwei Schwestern.

Nein, ich bin Einzelkind.

A

Heb je broers en zussen?

Ja, ik heb een broer en een zus.

Ja, ik heb twee broers en twee zussen.

Nee, ik ben enigkind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie geht es dir?

Danke, es geht mir (night) gut.

A

Hoe gaat het met jou?

Het gaat (niet) goed met mij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie alt bist du?

Ich bin elf Jahre alt

A

Hou oud ben jij?

Ik ben elf jaar oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sind deine Eltern verheiratet?

Ja, meine Eltern sind verheitatet.

Nein, sie sind nicht verheiratet.

Nein, sei sind geschieden.

A

Zijn je ouders getrouwd?

Ja, mijn ouders zijn getrouwd.

Nee, mijn ouders zijn niet getrouwd.

Nee, ze zijn gescheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Auf welche Schule gehst du?

Ich gehe auf eine die Realschule / Gymnasium

A

Naar welke school ga je?

Ik zit op de HAVO / VWO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wer ist das?

Das ist mein Cousin

Das ist meine Cousine

Das sind mein Onkel und meine Tante.

A

Wie is dat?

Dat is mijn neef.

Dat is mijn nicht.

Dat zijn mijn oom en tante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tschüs!

A

Doei!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly