Duits zinnen nederlands engels vertalen en antwoorden Flashcards
```
~~~
Guten Tag!
Goedendag!
Wo wohnst du?
Ich wohne in Dordrecht
Waar woon je?
Ik woon in Dordrecht
Woher kommst du?
Ich komme aus den Niederlanden
Waar kom je vandaan?
Ik kom uit Nederland
Has du
Geschwister?
Ja, ich habe einen Bruder und einen Schwester.
Ja, ich habe zwei Brüder und zwei Schwestern.
Nein, ich bin Einzelkind.
Heb je broers en zussen?
Ja, ik heb een broer en een zus.
Ja, ik heb twee broers en twee zussen.
Nee, ik ben enigkind
Wie geht es dir?
Danke, es geht mir (night) gut.
Hoe gaat het met jou?
Het gaat (niet) goed met mij.
Wie alt bist du?
Ich bin elf Jahre alt
Hou oud ben jij?
Ik ben elf jaar oud
Sind deine Eltern verheiratet?
Ja, meine Eltern sind verheitatet.
Nein, sie sind nicht verheiratet.
Nein, sei sind geschieden.
Zijn je ouders getrouwd?
Ja, mijn ouders zijn getrouwd.
Nee, mijn ouders zijn niet getrouwd.
Nee, ze zijn gescheiden.
Auf welche Schule gehst du?
Ich gehe auf eine die Realschule / Gymnasium
Naar welke school ga je?
Ik zit op de HAVO / VWO
Wer ist das?
Das ist mein Cousin
Das ist meine Cousine
Das sind mein Onkel und meine Tante.
Wie is dat?
Dat is mijn neef.
Dat is mijn nicht.
Dat zijn mijn oom en tante.
Tschüs!
Doei!