Duits Woordenlijst 1 Flashcards
die Klasse
De klas
die Schule
De school
das Gymnasium
De aso-school
die Realschule
De tso-school
der Lehrer
De leraar
die Lehrerin
De lerares
der Schüler
De leerling
die Schülerin
De leerlinge
der Herr
De heer
die Frau
De vrouw
der Freund
De vriend
die Freundin
De vriendin
Belgien
België
Deutchland
Duitsland
England
Engeland
Frankreich
Frankrijk
Spanien
Spanje
Italien
Italië
die Niederlande
Nederland
die Schweiz
Zwitserland
Òsterreich
Oostenrijk
die Familie
De familie
der Vater
De vader
die Mutter
De moeder
die Eltern
De ouders
das Kind
Het kind
der Bruder
De broer
die Schwester
De zus
die Geschwister
Broers en zussen
der Sohn
De zoon
die Tochter
De dochter
der Grobvater/Opa
De grootvader
die Grobmutter/Oma
De grootmoeder
die Grobeltern
De grootouders
das Enkelkind
Het kleinkind
der Onkel
De oom
die Tante
De tante
der Neffe
De neef
die Nichte
De nichte
der Vetter
De neef
die Kusine
De nicht
der Schwager
De schoonbroer
die Schwägerin
De schoonzus
heiben
Heten
wohnen
Wonen
Kommen
Komen
Gehen
Gaan
Tennis spielen
Tennissen
Hören
Horen
Schreiben
Schrijven
Buchstabieren
Spellen
Mieten
Huren
Warten
Wachten
Machen
Doen, maken
Schwimmen
Zwemmen
Es gibt
Er is/er zijn
Alt
Oud
Jung
Jong
Gut
Goed
Schlecht
Slecht
Schön
Schoon
Hässlich
Lelijk
toll/cool
leuk, tof, cool
langweilig
saai, vervelend
spitze/super
prima, geweldig
blöd/doof
stom, idioot
richtig
juist
falsch
fout, verkeerd
bitte
excuseer, alstublieft
Wie bitte?
Pardon?
Viel SpaB
Veel plezier
Tschüs
Tot ziens
Auf Wiedersehen
Tot Ziens
Auf Wiederhören
Tot wederhoren
nur
slechts, alleen
auch
ook
gern
graag
heute
vandaag
gestern
gisteren
mprgen
morgen
aber
maar
