Duits SO lj2 p1 Flashcards
SO K. 1 WL A + B Plauderecke C Schreibecke E Grammatik C (Fragewörter + Zahlen t/m 100)
de naam
der Name
de zin
der Satz, die Sätze
de grens
die Grenze
de hoofdstad
die Hauptstadt
de kaart / plattegrond
die Karte
Nederland
die Niederlande
maar
aber
betekenen
bedeuten
populiar/geliefd
beliebt
gebruiken
benutzen
gekleurd / bont
bunt
Duitsland
Deutschland
vliegen
fliegen
luisteren / horen
hören
in de buurt
in der Nähe
goed
richtig
fout
falsch
schrijven
schreiben
en
und
wonen
wohnen
het eiland
die Insel, die Inseln
de vakantie
die Ferien
oud
alt
nieuw
neu
aanvinken
ankreuzen
werken
arbeiten
ook
auch
eigenlijk
eigentlich
er is /er zijn
es gibt
rijden
fahren
lopen / gaan
gehen
kijken
gucken
goed
gut
slecht
schlecht
heten
heißen
helpen
helfen
op vakantie gaan
in Urlaub fahren
elk jaar
jedes Jahr
komen
kommen
of
oder
al
schon
zien
sehen
Goedemorgen
Guten Morgen
Goedendag
Guten Tag
Goedenavond
Guten Abend
Hoe heet je?
Wie heißt du?
Ik heet Lisa
Ich heiße Lisa
Ik ben Lars
Ich bin Lars
Hoe oud ben je?
Wie alt bist du?
Ik ben veertien jaar oud
ich bin vierzehn Jahre alt
Waarvandaan
Woher
Ik kom uit nederland
ich komme aus den Niederlanden
Tot ziens
Auf Wiedersehen
Doei
Tschüs
tot gauw
bis bald
Beste Andreas
Lieber Andreas
Beste Andrea
Liebe Andrea
Bedankt voor je e-mail/ bericht
Danke für deine E-Mail / Nachricht
Hoe gaat het met je
Wie geht es dir
Met mij gaat het goed
Mir geht es gut
Hartelijke groeten
Liebe Grüße
Waarom
waarom
warum
warum
wat is dat
wat
was ist das
was
wie ben jij
wie
wer bist du
wer
Hoe
hoe
wie
wie
waar woon jij
waar(1)
wo wohnst du
wo
waarvandaan
waar (2)
woher
woher
waarnaartoe
wohin
wohin
0
null
1
eins
2
zwei
3
drei