dossier 1 enr 1 Flashcards
1
Q
een aanvaller
A
un agresseur
2
Q
een aanval
A
une agression
3
Q
een getuigenoproep
A
un appel à témoins
4
Q
een wapen
A
une arme
5
Q
een aanval
A
une attaque
6
Q
een dader
A
un auteur des faits
7
Q
een gevecht
A
une bagarre
8
Q
een overval, een inbraak
A
un braquage
9
Q
een buit
A
un butin
10
Q
een bivakmuts
A
une cagoule
11
Q
een inbraak
A
un cambriolage
12
Q
een inbreker
A
un cambrioleur
13
Q
een carjacking
A
un car-jacking
14
Q
een medeplichtige
A
un complice
15
Q
een slag
A
un coup
16
Q
een schop
A
un coup de pied
17
Q
een handje hulp
A
un coup de main
18
Q
een hoofdstoot
A
un coup de tête
19
Q
een misdaad
A
un crime
20
Q
een geldautomaat
A
un distributeur de billets
21
Q
een drone
A
un drone
22
Q
een oorlog
A
une guerre
23
Q
een homejacking
A
un home-jacking
24
Q
een moord
A
un meurtre
25
een verdachte
un suspect
26
een getuigenis
un témoignage
27
een poging
une tentative
28
een slachtoffer
une victime
29
een voertuig
un véhicule
30
het geweld
la violence
31
een diefstal
un vol
32
een vlucht
un vol
33
gewapend
armé
34
gemaskerd met bivakmuts
cagoulé
35
uitgerust met, voorzien van
muni de
36
terroristisch
terroriste
37
gewelddadig
violent
38
aanvallen
attaquer
39
plaatsvinden
avoir lieu
40
overvallen
braquer
41
verwonden
blesser
42
inbreken in
cambrioler (quelque chose)
43
veroordelen
condamner
44
stelen
dérober
45
aanspreken, verhoren
interpeler
46
bedreigen
menacer
47
uitrusten met, voorzien van
munir de
48
neersteken
poignarder
49
vluchten
prendre la fuite
50
overleven
survivre
51
stelen
voler
52
vliegen
voler
53
doden
tuer
54
gewapend
à main armée
55
hij is ernstig verwond
il a été grièvement blessé