doelen 21-30 Flashcards
De student is in staat om een aantal symptomen te benoemen welke door een figuur gemeld kunnen worden in de intake en gedurende een training
Rode vlaggen: biomedische risicofactoren
Gele vlaggen: psychosociale of gedragsmatige risicofactoren
Blauwe vlaggen: sociale en economische factoren
Zwarte vlaggen: beroepsmatige risicofactoren
Symptomen die genoemd kunnen worden tijdens een gesprek: pijn, geen kracht, snel moe, zweten, duizelig zijn, gezwollen benen hebben, vreemde sensatie in bv handen.
De student kan een aantal symptomen in de intake en optredende fysieke reacties in de training benoemen wat pluis is en niet pluis.
Niet pluis: tekenen van druk/pijn op de borst, uitgesproken kortademigheid, dalende bloeddruk, onwel voelen, iemand stijgt boven berekende max HR uit, blauw verkleuring gelaat of lippen.
De student kent een aantal rode vlaggen die kunnen wijzen op cardiovasculaire falen waarbij medische expertise nodig is.
1 - Heeft een arts ooit gezegd dat u een hartprobleem heeft en dat u alleen fysieke inspanning op advies van een arts zou mogen uitvoeren?
2 - Heeft u pijn op de borst bij fysieke inspanning?
3 - Heeft u in de laatste vier weken pijn op de borst gehad terwijl u geen fysieke inspanning uitvoerde?
4 - Verliest u wel eens uw evenwicht als gevolg van duizeligheid of verliest u wel eens het bewustzijn?
5 - Heeft u een bot- of gewrichtsprobleem dat kan toenemen door het uitvoeren van fysieke inspanning?
6 - Schrijft uw arts op dit moment medicijnen voor in verband met uw bloeddruk of een hartprobleem?
7 - Bent u op de hoogte van een andere reden waardoor u geen fysieke inspanning zou mogen uitvoeren?
De student kent de inclusie-/exclusiecriteria voor groepstraining bij DMII figuren.
Inclusiecriteria:
- De diagnose DM is gesteld door een arts/specialist;
- Noodzakelijke medische gegevens en noodzakelijke
- Instroomgegevens zijn beschikbaar;
- De patiënt voldoet niet aan de NNGB/combinorm;
- De patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl.
Exclusiecriteria:
- De patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria;
- Er is sprake van positieve bevindingen op de Physical
Activity Readiness Questionnaire (PAR-Q);
- Er is sprake van comorbiditeit (die deelname aan een
beweegprogramma onmogelijk maakt);
- Er is sprake van virale infectie of koorts, open wonden,
ulcera of algehele malaise;
De student kan de begrippen uit het fysiotherapeutisch methodisch handelen het screeningsproces definiëren.
Screening: door middel van gerichte vragen of test er achter komen of jij de figuur kunt helpen gekeken naar het competentieprofiel van een individuele fysio. Let op rode vlaggen of eventuele nevenpathologie.
Doel: pluis of niet pluis situatie
Anamnese: gerichte vragen over persoonlijke situatie van de figuur.
Onderzoek: vraaggesprek, tests
De student begrijpt waarom binnen THIM, stabiliteit een aparte grondmotorische eigenschap is.
Om een beweging succesvol te maken is er coördinatie nodig; dit is de overkoepelende factor. Kracht, lenigheid, snelheid, uithoudingsvermogen kunnen zonder stabiliteit niet voor een goed gecoördineerde beweging zorgen. Stabiliteit in gewrichten en botten is nodig om elke beweging goed te laten verlopen.
De student kan verschillende didactische aanbiedingsvormen benoemen welke binnen een training toepasbaar zijn.
- Wedstrijdvorm
- Spelvorm:zonder winst of verlies
- Vrije bewegingsopdracht: geeft alleen het einddoel als opdracht, rest mag zelf ingevuld worden.
- gebonden bewegingsopdracht: iets meer informatie over de beweging dan bij vrije opdracht.
- Bewegingsbeschrijving: globale uitleg van de beweging
- Bewegingsvoorschrift: tot in details de beweging uitgelegd
- Fantasievorm: volledig in te vullen door de figuur die beweegt.
De student kent het verschil tussen conditie en uithoudingsvermogen
Je fysieke prestatie is afhankelijk van je fysieke gesteldheid; ofwel je algemene conditie. Dit omvat: kracht, lenigheid, coördinatie, lichaamssamenstelling, snelheid, en uithoudingsvermogen.
Uithoudingsvermogen is dus een onderdeel van je algemene conditie.
De student kan gezondheidsbeïnvloedende factoren noemen zoals ze worden genoemd in het boek; ‘ Diagnostiek in de fysiotherapie’.
- persoonsgebonden: lichamelijke eigenschappen (aangeboren of verworven) en persoonlijkheidseigenschappen.
- leefstijl: factoren als lichamelijke activiteit, stress, roken en alcohol
- omgeving: sociale omgeving, arbeid en fysieke leefomgeving
De student kan de grondmotorische eigenschappen benoemen
coördinatie, lenigheid/ mobiliteit, kracht, snelheid, uithoudingsvermogen