definities examen 1 Flashcards

1
Q

seismologie

A

wetenschap over aardbevingen en aardbevingsgolven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

isostasie

A

drijvend evenwicht van de lithosfeer ten opzichte van de asthenosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

isostatische beweging

A

verticale bewegingen om evenwicht te herstellen zijn isostatische aanpassingen die leiden tot een isostatisch evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oceanische plaat

A

enkel OK en grotere dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

continentale plaat

A

CK (+ OK)
kleinere dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

endogene krachten

A

energie uit inwendige aardwarmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

exogene krachten

A

verwering, erosie, sedimentatie
energie vooral uit de zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe oud is de aarde?

A

4,6 miljard jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

discontinuïteiten

A

moho-discontinuïteit
guthenberg-discontinuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gelaagde structuur

A

aardbol kreeg deze structuur na herschikking materialen door warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dampkring aarde

A

gassen door zwaartekracht vastgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chemosynthese

A

koolstofdioxide omzetten met warmte ipv zonlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fotosynthese

A

omzetten van zonlicht + CO2 in O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ozonvorming

A

door inwerking van zonlicht op zuurstof wordt ozon gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

seismograaf

A

gebruikt om trillingen in aarde te bestuderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vulkanisme

A

verschijnsel waarbij vloeibaar mantelmateriaal naar de oppervlakte komt via breuken in de lithosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ring of fire

A

sikkelvormig gebied waar veel actieve vulkanen en vulkaanuitbarstingen zijn

18
Q

hotspot = gloeipunt

A

plaats in het midden van een rifster waar gesmolten magma naar boven komt

19
Q

slenk = riftarm

A

vertakking van riftster. verschillende slenken verbinden en op deze plaats scheurt de lithosfeer -> platentektoniek

20
Q

rugduwkracht

A

opwarmend materiaal in de asthenosfeer stijgt

21
Q

subductietrekkracht

A

magma dat op de lithosfeer terecht is gekomen -> plaat terug in de aarde door zwaartekracht

22
Q

subductie

A

proces waarbij O plaat onder ander O plaat of C plaat schuift

22
Q

kustgebergte

A

gebergte gevormd op CK door gesmolten materiaal van subducerende plaat

23
Q

mid-oceanische rug

A

tussen divergerende platen ontstaat een kloof die gevuld wordt met water

24
Q

trog

A

smalle, erg ondiepe kloof in de zeebodem die ontstaat bij destructieve plaatranden

25
Q

platentektoniek

A

geologisch verschijnsel waarbij delen van de aardkorst ten opzichte van elkaar verschuiven

26
Q

continentaal gebergte

A

convergerende platen CK te licht voor subductie

27
Q

hotspotvulkanisme

A

vulkanen die niet ontstaan op plaatranden maar midden op tectonische plaat

27
Q

vulkanische eilandenboog

A

boog gevormd door verschillende vulkanische eilanden

27
Q

zeebodemspreiding

A

bij divergerende grenzen gaat de zeebodem uit elkaar

28
Q

schildvulkaan

A

type vulkaan dat een vlakke helling heeft
- vloeibare lava
- gassen ontsnappen gemakkelijk
(boven midoceanische ruggen + boven hotspots onder OK)

29
Q

stratovulkaan = kegelvulkaan

A
  • magma rijker aan SiO2
  • visceus, slecht vloeibare lava
  • hogere gasdruk
  • prop
  • caldera
    (vooral bij subducerende plaatranden en hotspots onder C plaat
30
Q

magma

A

vloeibaar gesteente onder aardoppervlak

31
Q

lava

A

vloeibaar gesteente boven aardoppervlak

32
Q

aardbeving

A

onderlinge wrijving plaatranden + spanning door schoksgewijze verplaatsing -> schokgolven

33
Q

hypocentrum

A

plaats in lithosfeer waar de weerstand het grootste was en aardbevingsgolven vertokken

34
Q

epicentrum

A

plaats op het aardoppervlak loodrecht boven het hypocentrum

35
Q

anticline

A

plooi naar boven met naar beneden wijzende flanken (aardlagen aan binnenzijde = oudste)

36
Q

syncline

A

plooi in het gesteentelaag waarbij materiaal aan binnenkant jonger is
V-vorm

37
Q

orogenese

A

gebergtevorming

38
Q

geothermische gradiënt

A

toename van temperatuur met de diepte