Deeltentamen deel 2 Flashcards
Ventraal treden …(1) vezels uit en dorsaal treden …(2) vezels uit.
- Motorische
- Sensibele
Benoem verschillende soorten membraanreceptoren.
- Ionkanalen = na binding ligand gaan open of dicht
- G-eiwitgekoppelde receptoren = koppelt aan G-eiwit die signaal doorgeeft
- Enzymgekoppelde receptoren = dimmer en transmembraan. als de receptor is geactiveerd heeft een enzym het signaal door
Benoem verschillende soorten domeinen van kernreceptoren.
- Hormoonbindingsdomein = affiniteit en specificiteit
- Kernlokalisatiedomein = verplaatsen hormoon in de kern
- Dimerisatiedomein
- Co-activator/Co-repressor domein = geeft signaal door
Benoem twee soorten receptoren en hun functie
- Cell-surface receptors = hormoon bindt aan de buitenkant, signaal wordt gegeven aan eiwitten in de cel
- Intracellular receptor = kernreceptoren. Hormoon moet passief of via eiwitten de cel inkomen
Wat is specificiteit en wat is affiniteit?
Specificiteit = 1 ligand past op 1 receptor
Affiniteit = als de Kd laag is, dan is er een ligand-receptorbinding mogelijk bij lage concentraties
Benoem verschillende soorten ligenden
- Ion
- Aminozuur
- Peptide
- Eiwit
- Suiker
- Cholesterol
- Lipide
Leg G-eiwit gekoppelde receptoren uit.
Wordt ook wel 7 transmembraan receptoren genoemd.
Ze beslaan 3% van het genoom en hebben een functie in zicht, reuk en smaak.
Ze werken vrij snel
Ander woord is GPCR
Wat is het verschil tussen parsen en paralyse?
Parese = spieren zijn onvolledig verlamd
Paralyse = spieren zijn volledig verlamd
Onderscheid twee soorten refractie perioden en hun definitie
Absolute refractaire periode = tijdens actiepotentiaal onmogelijk om nieuwe op te wekken
Relatieve refractaire periode = zolang K-kanalen nog open staan. Alleen hele sterke prikkels kan dan nog impuls opwekken.
Welke twee strategieën verhogen de voortgeleidingssnelheid?
- Hoe dikker het axon is, hoe hoger de voortgeleidingssnelheid, door minder inwendige weerstand
- Lage membraancapaciteit –> snelle voorgeleiding
Waar verlaten sympathische vezels het ruggenmerg? En waar de parasympathische?
Sympathisch: Th1 en L3
Parasympathisch: S2 en S4
Benoem de domeinen van een membraanreceptor
- Hormoonbindenddomein
- Transmembraandomein = receptor zit in het membraan verankerd
- Transductiedomein = geeft signaal door
Beschrijf de activatie van second messengers
- De receptor wordt geactiveerd
- Signaal wordt doorgegeven aan second messengers
- Er vindt vermeerdering en versterking van het signaal plaats
- Second messengers gaan interactie aan met intracellulaire eiwitten en andere moleculen
- Leidt tot een respons
Beschrijf werking van een G-eiwit
- Alfa-subunit bindt GDP-eiwit waardoor inactief
- ACTH bindt als receptor, activeert G-eiwit
- GDP wordt GTP
- G-eiwit splitst in alfa- en beta-subunit
- Alfa-subunit bindt aan effectormolecuul
- Signaal wordt doorgegeven
- Alfa-subunit inactiveert zichzelf
- Alfa- en beta-subunit weer samen
Wat zijn gliacellen?
Verzamelnaam voor cellen die neuronen ondersteunen, zoals oligodendrocyten, astrocysten en Schwanncellen
Waar wordt bepaald of een actiepotentiaal wordt gegenereerd of niet?
In het initieel segment van het neuron. Net na het soma en begin van axon
Wat gebeurd er tijdens depolarisatie?
Het membraanpotentiaal wordt positiever. Intracellulair wordt dus positiever. Natrium stroomt de kern in door diffusie (extracellulair veel natrium)
Leg het verloop van de actiepotentiaal uit.
- Membraan depolariseert
- Ionkanalen openen
- Na-ionen stromen de cel in
- De cel depolariseerd
- K-ionen stromen de cel uit
- Repolarisatie
- K-kanaal staat te lang open –> hyperpolarisatie
- Membraanpotentiaal herstelt
Wanneer spreekt men van een evenwichtspotentiaal?
Als de netto instroom gelijk is aan nul
Wat is een kation en wat is een anion?
Kationen = positieve ionen
Anionen = negatieve ionen
Geef de Nernstvergelijking
Ex = 61,5 mV/z * log[X]0/[X]1
z = lading van ion
[X]0 = extracellulaire ionconcentratie
[X]1 = intracellulaire ionconcentratie
Op welke manieren kan afgifte van stoffen plaatsvinden?
- Endocrien = afgifte aan het bloed
- Paracrien = afgifte aan nabij gelegen cellen (zoals neuronale prikkeloverdracht)
= Autocrien = afgifte aan eigen cel
Leg het verschil uit tussen elektrische en chemische synapsen
Elektrisch:
- Gap-junctions
- Geen drempelwaarde nodig
- Onuitputbaar
- Bi-directioneel
- Remming slecht nodig
Chemisch:
- Synapsen
- Drempelwaarde
- Uitputbaar
- 1 kant op
- Calcium zorgt voor exocytose neurotransmitter
Leg het verschil uit tussen dense-core en clear vesicles
Dense-core:
- Neuropeptiden worden niet lokaal gerecycled
- Alleen hoogfrequente stimulatie
- Synthese in soma
Clear vesicles:
- Wel gerecycled
- Lage prikkelfrequenties
Benoem de verschillende soorten G-eiwitten en hun functie
- G-alfa s = stimulerend, verhoogd cAMP
- G-alfa i = inhiberend, verlaagd cAMP
- G-alfa q = stimuleert PLC –> activatie protein kinase C
- G-alfa 12/13
Wat is EPSP?
EPSP = excitatory postsynaptic potential
Verhoogd dus de kans op actiepotentiaal
Acetylcholine, glutamaat en aspartaat activeren ligend-gestuurde kationkanalen
Wat is een IPSP?
IPSP = inhibitory postsynaptic potential
Werkt depolarisatie tegen.
GABA en glycine binden aan ligand-gestuurde receptoren.
Wat doet noradrenaline?
Noradrenaline heeft zowel een exciterende als inhalerende werking en draagt bij aan acute gedragsverandering.
Wordt gemaakt in de locus coeruloes
Waar stopt het ruggenmerg?
Bij L2
Benoem de twee hulpsystemen van de piramidebaan.
- Basale ganglia: initiatie van bewegingen
- Cerebellum: uitvoering van bewegingen
Wat is een proprioceptieve reflex?
Een reflex die betrekking heeft op de stand van het lichaam
Wat doen spierspoeltjes?
Spierspoeltjes meten de lengte van de spier. Ze bestaan uit intrafusale spiervezels.
Gamma-motorische vezels innoveren efferent de spierspoeltjes.
Ia-vezels –> fasische innervatie
II-vezels –> tonische innervatie
Wat doen Golgi-peeslichaampjes?
Golgi-peeslichaampjes houden de kracht constant.
Ze remmen de a-motorische neuronen van de eigen spier en exciteren interneuronen van de antagonist
Wat is LTD en LTP?
LTP = lange termijn potentiatie. Bij veel gebruik meer glutamaat receptoren waardoor ePSP groter wordt bij zelfde impuls.
LTD is tegenovergestelde
Beschrijf het verloop van neurotransmitters
- Acetylcholine in synaptische spleet
- Wordt afgebroken door acetylcholinesterase tot choline
- Choline wordt heropgenomen in presynaptisch membraan
- In cytoplasma weer nieuw acetylcholine
Leg witte en grijze stof uit.
Grijze stof = cellichamen, dendrieten, axonen en glia
Witte stof = gemyeliniseerde axonen
Wat zijn de drie subsystemen van het autonoom zenuwstelsel?
- Parasympatisch = rest and digest
- Orthosympathisch = fight or flight
- Plexus enteritis = directe innervatie van de darmen
Beschrijf de geleiding van parasymaptische en orthosympatische geleiding
Parasympatisch:
Lang preganglionair neuron –> acetylcholine –> N2-receptor –> kort postganglionair neuron –> acetylcholine –> M-receptor
Orthosympatisch:
Kort preganglionair neuron –> acetylcholine –> N2-receptor –> lang postganglionair neuron –> noradrenaline –> alfa- of beta-adrenerge receptoren
Wat zijn de verschillende adrenerge receptoren?
- alfa1-receptor = bloedvaten, zoals vasoconstrictie door verhoging intracellulair calcium
- alfa2-receptor = zenuweindes
- beta1-receptor = in het hart
- beta2-receptor = in de longen
Beschrijf de cross-bridge cycle
- Attached state: myosinekopje zit gebonden aan actigefilament
- Released state: ATP bindt aan kopje, myosine laat los
- Cocked state: ATP wordt ADP, conformatie van myosinekopje
- Crossbridge state: myosine bindt verderop aan actine
- Powerstroke state: kopje terug in conformatie, myosine verschuift t.o.v. actine
Beschrijf de functie van Ca2+ met actine
- Tropomyosine bedekt bindingsplaatsen voor myosinekopje
- Wordt op zijn plaats gehouden door troponine complex
- Intracellulair calcium verhoogd –> actine ondergaat conformatie
- Bindingsplaatsen komen vrij
Beschrijf de werking van T-tubuli
- Depolarisatie door Na- en K-kanalen
- Ca-kanalen gaan open staan
- Calcium stroomt de cel in
- Calcium bindt aan ryanodinereceptor van SR
- Ryanodinereceptor gaat open
- Meer calciuminstroom
Benoem de verschillende soorten spiervezels
- Type 1 = langzaam, maar onvermoeibaar. Contractie duurt lang.
- Type 2a = kracht genereren. Sneller dan 1, maar vervoerbaar.
- Type 2b = zeer snel, maar snel vermoeibaar
Wat zijn de drie eigenschappen van synodale gewrichten?
- Stevig gewrichtskapsel
- Aanwezigheid van synovia
- Bedekking van de borstukken met hyalien kraakbeen
Benoem 4 accessoire structuren en hun functie
- Discus articulatie = opvangen druk en bieden bewegingsvrijheid
- Bursa = extra versoepeling van gewrichten (zakje synoviale vloeistof)
- Peesschede = zakje ter bescherming
- Sesambeenderen = ontstaan door veel druk
Wat is het verschil tussen passieve en actieve insufficiëntie
Passief = lengte is beperkend
Actief = spier kan beweging niet mogelijk maken
In welke drie compartimenten kan men de hals verdelen?
- Visceraal compartiment = trachea en oesophagus
- Vasculair compartiment = twee bundels met ieder een arterie, vene en zenuw
- Vertebraal compartiment = ruggenmerg, wervelkolom en spieren
Benoem de opbouw van de hersenen
- Telencephalon = subcorticale kernen + cerebrum
- Diencephalon = tussenhersenen
- Mesencephalon = middenhersenen
- Metencephalon = pons + cerebellum
- Medulla oblongata = myelencephalon