Deeltentamen 1 Flashcards
In welke richting wordt de template streng afgelezen?
Van 3’ -> 5’
In welke richting wordt DNA opgebouwd?
van 5’ -> 3’
Noem vier bindingsdomeinen
- Zinkvinger
- Helix-lus-helixeiwitten
- Leucine zipper
- Waterstofbruggen
Waar wordt extracellulaire matrix gemaakt in bindweefsel, kraakbeen en botten?
Bindweefsel –> fibroblasten
Kraakbeen –> chondrocyten
Botten –> osteocyten
Beschrijf de embryonale periode
De embryonale periode duurt van week 3 tot week 8.
In week 3/4 –> aanleg bouwplan
In week 4 –> krommingsproces
In week 5-8 –> organogenese
Benoem drie componenten en hun functie van het ECM
- Collageen –> structuur en treksterkte
- Proteoglycanen –> binden veel water, kan schokken opvangen
- Elastische vezels –> treksterkte
Benoem de twee soorten secretie en leg uit.
Constitutieve secretie = vindt continue plaats en wordt nauwelijks gereguleerd
Geinduceerde secretie = wordt wel gereguleerd (bijv. hormonen, neurotransmitters)
Wat zijn de verschillende typen vezels?
- Collageen vezels
- Dik = type 1 –> trekkrachten
- Dun = type III –> structuur - Reticulaire vezels
- Type III - Elastische vezels
Wat zijn de macromoleculen van de tussenstof?
- Glycosaminoglycanen (hyaluronan) trekt water aan
- Proteoglycanen = eiwit kernstructuur + glycosaminoglycanen
- Multi-adhesie glycoproteinen = verbinding matrixcomponenten
Benoem de soorten weefsel
- Losmazig bindweefsel = flexibel, geen tractie mogelijk
- Vezelig bindweefsel = meer collageen, dus trekkrachten mogelijk, regelmatig & onregelmatig
- Elastisch weefsel = collageen type III + elastieke, vooral fibrocyten
- Reticulair bindweefsel = reticulaire cellen, collageen type III, ondersteuning
- Muceus bindweefsel = hyaluronzuur, gelei-achtig
- Vetweefsel = uniloculair (wit) en multiloculair (bruin)
- Hematopoetisch en lymfatisch weefsel = ontstaat uit stamcellen van mesenchym
Leg de differentiatie van CD4+-cellen uit.
Type 1 –> uitscheiding IFN-gamma, activatie M1 macrofagen en bestrijding pathogeen
Type 2 –> uitscheiding IL-4 waardoor activatie M2 macrofagen en stimulatie van weefselherstel
Noem de vier ethische principes
- Niet schaden
- Weldoen
- Respect voor autonomie
- Rechtvaardigheid
Hoeveel verschillende aminozuren zijn er?
20
Noem 5 categorieën restgroepen
- Niet-polair
- Aromatisch
- Polair
- Positief geladen
- Negatief geladen
Wat is Km en hoe is deze af te lezen?
Km = affiniteit van het enzym voor het substraat
Door de helft van de Vmax concentratie af te lezen
Hoe worden allosterische enzymen geactiveerd?
- Door substraat toe te voegen veranderen de enzymen van inactieve vorm (T-vorm) naar actieve vorm (R-vorm)
- Door een activator wordt de inactieve vorm omgezet in actief waardoor substraat kan binden aan enzym
Hoe ontstaat een a-helix en hoe ontstaat een ß-strand?
A-helix –> liggende restgroepen allemaal aan dezelfde kant
ß-strand –> liggende restgroepen zo ver mogelijk uit elkaar
Benoem de kenmerken van autosomaal recessieve overerving.
- Defecte gen ligt op autonoom
- Patient heeft altijd twee defecte allelen
- Beide ouders zijn drager
Benoem de kenmerken van autosomale dominante overerving.
- Defecte gen ligt op autonoom
- Heterozygoten lijden aan de ziekte
- Een ouder van de patient lijdt ook aan de ziekte
- Gezonde ouders = gezonde kinderen
In welke richting wordt mRNA gesynthetiseerd?
Van 3’ –> 5’
Welke streng DNA leest RNA-polymerase af en aan welke is deze complementair?
RNA-polymerase leest de patrijsstreng/template streng af.
Deze is complementair aan de coderende streng.
Vier endosymbiotische gebeurtenissen volgens Lynn Margulis:
- Spirochaete bacterie –> micro-tubuli + flagel
- Alpha proteobacterie –> mitochondrien
- Cyanobacterie –> chloroplasten
- Eencellige roodwiercel –> chloroplast dubbelmembraan
Leg het verschil uit tussen ruw ER en glad ER
Ruw ER: ribosomen hebben de functie RNA te transgeen, eiwitten te vouwen en te transporteren
Glad ER: synthese van glycogeen, steroiden en fosfolipiden en opslag van calcium en glycogeen
Leg uit hoe een ribosoom te werk gaat.
De kleine subunit (40s) herkent 5’-einde van RNA –> codon-anticodoninteractie.
De grote subunit (60s) bindt aan de kleine en samen zorgen ze ervoor dat tRNA zijn aminozuren bindt (A-site –> P-site –> E-site) o.i.v. peptidyltransferase.
Wat zijn belangrijke verschillen tussen eukaryote en prokaryote cellen?
Eukaryote cellen hebben nucleus + membraan, organellen+ membraan, 80S ribosomen, mitochondria, DNA met histonen in de kern.
Prokaryote cellen hebben celwand, 70S ribosomen, energievoorziening op basis van ionpompen
Hoe zijn eukaryote cellen ontstaan?
Door endsymbiose van prokaryote cellen.
Welke RNA-soorten worden niet omgezet naar eiwitten?
tRNA en rRNA
Leg RNA-processing en het nut hiervan uit.
RNA-processing = 5’-cap aan 5’-einde + poly-A-staart aan 3’-einde + RNA-splicing
Nut is dat het mRNA anders stukgemaakt wordt door RNA-se
Welke stappen vinden plaats voor een peptideketen een eiwit wordt?
- Vouwing tot 3D-structuur
- Post-translationele modificatie
- Eiwitsortering
Wat zit er aan/door het celmembraan?
- Glycocalix (= glycoproteins op celmembraan, herkenningsreceptoren erop)
- Transmembraaneiwitten
- Perifere eiwitten
Welke typen polymerase zijn betrokken bij rRNA synthese?
Polymerase I en III
Benoem drie transportmechanismen voor eiwitten?
- Receptorbinding door signaalpeptiden
- Porie-eiwitten
- Transport vesicles
Waarvoor codeert het mitochondriale DNA vooral?
tRNA’s, rRNA’s en eiwitten
Hoe wordt mRNA beschermd tegen RNA-se?
- 5’-cap
- poly-A-staart (ongeveer 200-250 adenines lang)
- exonjunctioncomplexen
Wat is heteroplasmie?
Een samenstelling van defecte en werkende mitochondriën binnen een weefsel
Hoeveel ATP levert 1 molecuul NADH en FADH2?
NADH = 2,5 ATP
FADH2 = 1,5 ATP
Leg de malaat-aspartaat-shuttle uit
NADH + H –> oxaalacetaat –> L-malaat
Malaat kan naar matrix mitochondrion.
Elektronen worden afgegeven op mitochondriaal NADH
Elektronen worden afgegeven aan elektronentransportketen
Hierdoor ontstaat oxaalacetaat
Wordt omgezet naar aspartaat
Aspartaat kan door de buitenmembraan
Waar zitten promotors en wat doen ze?
Promotors zitten aan het begin van een gen en zijn 100 bp lang. Ze bepalen de richting waarin de transcriptie plaatsvindt. Te herkennen aan de TATAA-box.
Leg de glycerol-3-fosfaat-shuttle uit.
Door cytoplastisch glycerol-3-fosfaat-dehydrogenase: NADH –> NAD+ + H
DHAP + H –> glycerol-3-fosfaat
Glycerol-3-fosfaat door membraan en wordt weer omgezet in DHAP
H + FAD –> FADH2
Deze slaat dus complex 1 over
Welke domeinen bevat een genregulatoreiwit?
- DNA-bindingsdomein
- RNA-polymerase-II-activeringsdomein
- Dimerisatiedomein
- Ligandbindingsdomein
Leg het verschil uit tussen promotors en enhancers.
Op de promotor binden algemene transcriptiefactoren. Deze zorgt ervoor dat polymerase op de juiste plek bindt. Is betrokken bij alle eiwit-coderende genen.
Enhancers bepalen frequentie van transcriptie. Specifieke transcriptiefactoren binden hier aan. Bij contact wordt polymerase gefosforyleerd en start de translatie.
Hoe wordt een genregulator-eiwit geactiveerd?
Een ander eiwit bedekt nucleair localisation signal –> steroidhormoon bindt aan genregulatoreiwit –> bedekkend eiwit laat los –> nucleair localisation signal komt vrij –> bindt aan receptor kernmembraan
Wat is euchromatine en wat is heterochromatine?
Euchromatine is chromatine waar transcriptie mogelijk is. De structuur is open en lichtgekleurd.
Heterochromatine is chromatine waar geen transcriptie mogelijk is.
Wat zijn functies van de celkern?.
- Opslag DNA
- Replicatie DNA
- Reparatie
- Transcriptie
- Bewerking
- Assemblage eiwit + rRNA
- Selectief transport
- Informatie voor synthese rRNA
Welk type polymerase zit op de lagging strand? En welke op de leading strand?
Alfa-polymerase op lagging strand
Delta-polymerase op leading strand
Benoem drie processen waardoor DNA-synthese bijna altijd goed gaat.
- Baseselectie
- Proofreading
- Mismatch reparatie
Wat doen chaperones?
Chaperones hebben affiniteit voor ontvouwen eiwitten en begeleiden eiwitten het mitochondrion in
Leg het verschil uit tussen apoptose en necrose
Apoptose:
- Stimulus
- Chromatine gecondenseerd
- Geen inflammatie
- Wordt klein balletje
- Fagocyten
Necrose
- Beschadiging
- Lysis
- Wel inflammatie
- Macrofagen
Wat is fluorescentie?
Er wordt een fluorescerend deeltje aan een antilichaam gekoppeld. Het antilichaam bindt aan targeteiwit.
Noem verschillen tussen fibroblast en fibrocyt.
Fibroblasten produceren collageen. Het ER is prominent aanwezig en heeft een uitgebreid Golgi-systeem. Heeft veel mitochondrien.
Wat zijn de vier vaste hoofdelementen van bindweefsel?
- Cellen
- Vezels
- Tussenstof
- Weefselvloeistof
Wat zijn de functies van de cellen in het epitheel?
- Keratinocyt = maken nieuwe cellen
- Langerhanscellen = dendritische cellen, antigeenpresenterende cel
- Melanocyten = produceren melanine korrels –> beschermen celkern
- Merkelcellen = tastzin
Wat zijn functies van de huid?
- Bescherming
- Opvangen van signalen
- Thermoregulatie
- Metabole functie
- Communicatie
- Absorptie
Benoem drie soorten bedekkend epitheel
- Plaveiselepitheel
- Kubisch epitheel
- Cilindrisch
Leg het verschil uit tussen innate en adaptieve immuunrespons.
Innate:
- Niet specifiek
- Granulocyten, macrofagen, APC, mestcellen
- Fagosomale verzuring
- PRR
- Snelle reactie
Adaptief:
- Specifiek
- B-cellen, CD4+-cellen, CD8+-cellen
- Geheugen
- Kost tijd
- Koloniale respons
Benoem de kenmerken van een ontsteking
- Warmte
- Roodheid
- Zwelling
- Pijn
- Functieverlies
Benoem de drie componenten en hun functie van het cytoskelet.
- Actinefilamenten = kunnen cel laten bewegen
- Intermediair filamenten = treksterkte en vorm
- Microtubuli = transportsysteem
Leg de verschillende vormen van adaptie uit.
- Hypertrofie = cellen zwellen op
- Hyperplasie = aantal cellen neemt toe
- Atrofie = cellen krimpen
- Metaplasie = weefseltype veranderd
Wat is clathrine?
Als er een ligand aan een receptor bindt, klonteren clathrines samen. Omgeven vesicle-membraan en zijn betrokken bij endocytose.
Volgorde van de huid van onder naar boven
- Stratum basale
- Stratum spinosum
- Stratum granulosum
- Stratum lucidum
- Stratum corneum
Benoem drie cel-cel verbindingen en hun werking.
- Desmosomen = transmembraaneiwitten, soms vast aan intermediairfilamenten
- Adherentiezones = gebonden aan actiefilamenten
- Gap-junctions = kleine poriën (connexons) waar kleine moleculen doorheen kunnen
Welke soorten kraakbeen zijn er?
- Hyalien kraakbeen = komt vaakst voor, bestaat voor 75% uit water, collageen type II, zit in tijdelijk skelet van het embryo en zorgt voor bekleding van gewrichten
- Elastische kraakbeen = collageen type II + elastische vezels, bijvoorbeeld in de oorschelp
- Vezelig kraakbeen = collageen type II + vezelig bindweefsel, zit in tussenwervelschijven en ligament-bot hechtingen
Wat zijn chondrocyten?
Chondrocyten zijn kraakbeencellen.
Gegroepeerd noem je het chondron/isogene groep. Deze liggen in lacunes.
Ze ontstaan uit chondroblasten in het perichondrium.
Leg de twee soorten groei van kraakbeen uit.
- Interstitiele groei = groei van binnen-uit. Chondrocyten delen en scheiden ECM uit waardoor de cellen verder uit elkaar gaan liggen.
- Appositionele groei = groei van buitenaf. Chondroblasten in het perichondrium scheiden ECM-compomenten uit en worden zelf chondrocyten.
Leg de twee vormen van osteogenese uit.
- Intramembraneuze ossificatie = mesenchym verdikt, directe mineralisatie van de matrix (platte botten)
- Endochondrale ossificatie = bosgroei vanuit hyalienkraakbeen, verkalking door perichondrium aan buitenzijde kraakbeen, chondroblasten hypertroferen, bloedvaten en ogteoblasten groeien de kraakbeenmal in
Benoem de componenten van het bot?
- Gecalcificeerd ECM = osteoid, collageen type I en tussenstof
- Osteoblasten
- Osteocyten
- Osteoclasten
Benoem de verschillende soorten antistoffen
- IgG
- IgA
- IgE
- IgD
- IgM
Benoem de drie kiembladen
- Endoderm = darm, longen, lever
- Mesoderm = skelet, spieren, nieren en hart
- Ectoderm = epidermis en zenuwstelsel
Welk HLA-molecuul activeert welke T-cel?
HLA-II –> CD4+-cel
HLA-I –> CD8+-cel
HLA-II –> B-cel
Leg de verschillende leukocyten uit
- Neutrofiele granulocyt –> bacteriën
- Eosinofiele granulocyt –> parasieten
- Basofiele granulocyt –> parasieten
- Monocyten –> macrofaag of dendritische cel
- Lymfocyten –> T- en B-lymfocyten
Noem kenmerken van de ziekte van Pompe
- Hypertrofe cardiomyopathie
- Luchtweginfectie
- Sterfte voor 1 jaar zonder behandeling
- Motorische mijlpalen worden niet behaald
Leg de kleuringen uit.
- HE-kleuring = eiwitten roze, kernen paars, niet-specifiek
- May-Grunwals kleuring
- PAS-kleuring = geglycosyleerd
- Zilverkleuring = reticulaire vezels
- Immunologische kleuring = zeer specifiek voor 1 bestanddeel
Benoem de lagen van de epifysairschijf
- Rustzijde
- Proliferatiezone
- Hypertrofische zone
Hoe maak je een Lineweaver-Burkplot?
- Voor MM-enzymen (Michaelis-Menten)
- y-as –> 1/v
x-as –> 1/[S] - Helling = Km/Vmax
- Snijpunt x-as = 1/Km
Snijpunt y-as = 1/Vmax