Deeltentamen B Flashcards

1
Q

Wijsgerige antropologie

A

wat maakt een mens tot mens?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn

A

Perspectief van het subject dat zich op een ervarende en kennende manier tot de wereld verhoudt

natuur: en soi
mens: pout soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

solipsme
other-minds

A

solipsme: leer die stelt dat alleen het eigen bewustzijn bestaat
other-minds: andere organismen hebben ook een bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vrije wil

A

de actor heeft alternatieven waar het uit kan kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hiërarchische structuur van de wil

A

verlangens van de 1e orde: instinctief
verlangens van de 2e orde: iets willen willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

excentrische posititionaliteit vs centrische positionaliteit

A

nadenken wat je doet en hier op kunnen reflecteren, of niet

mens = excentrsich
dier = centrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

problemen met het bewustzijn

A

exclusief menselijk?
niet tastbaar/zichtbaar of toetsbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zelfbepaling

A

zelfbepaling door en van het zelf
door: komt voort uit eigen perspectief
van: identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opvoedbaarheid

A

wezenskenmerk of relationele eigenschap, niet zichtbaar maar blijkt uit gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 claims logisch positivisme (naïef empirisme)

A
  1. Objectieve waarneming is mogelijk
  2. Er moet een fundament zijn waarop kennis getoetst kan worden

-> waarnemingen zijn theorie geladen, taal structureert en sjabloneert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

realisme vs anti-realisme

A

realisme: fundament waarop we kennis toetsen
anti-realisme: er is geen fundament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inductieprobleem

A

je kan uit losse waarnemingen nooit met zekerheid zeggen dat iets klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wetenschappelijke revolutie: Kuhn

A
  • anti-realsime: het ene moment is dit de wetenschap en het andere moment het andere
  • gestallt-switch: paradigma’s veranderen
  • binnen de paradigma’s wel vooruitgang, maar na een gestallt-switch weer opnieuw
  • paradigma’s kunnen niet met elkaar vergeleken worden -> incommensurabel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wetenschappelijke revolutie: popper

A
  • wetenschap en kennis is gekleurd
  • door onderzoek komen we steeds dichterbij de waarheid
  • justified true believe = voorlopige ware kennis
  • falsificatie: door het falsificeren van kennis vallen er steeds meer dingen weg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kants kennistheorie

A

Er hoeft geen keuze tussen het rationalisme en het empirisme gemaakt te worden, deze gaan altijd samen
zuiver nadenken is inhoudsloos
waarnemen zonder kennis heeft geen betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rationalisme

A

waarnemen door ratio, wat klopt en wat klopt niet je ziet dus wat je wil zien

17
Q

empirisme

A

waarnemen door je zintuigen

18
Q

ontologie

A

je mag niet vanuit de kennis een uitspraak van het ‘‘zijn’’ afleiden