Deeltentamen 1 Leerdoelen Thema 3 Flashcards

1
Q

Beschrijf de interactie tussen hartminuutvolume, totale perifere weerstand en arteriële bloeddruk.

A

Bloeddruk = hartminuutvolume (HMV) x perifere weerstand (Rtot).
Als bloeddruk toeneemt, nemen HMV en perifere weerstand toe. Als perifere weerstand toeneemt, neemt bloeddruk toe en HMV af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de structurele verschillen tussen de verschillende bloedvaten in het lichaam.-Leg uit hoe het veneuze systeem als bloedreservoir werkt.

A
  • Aorta: gespierd, elastisch.
  • Slagaders: cirkelvormige lagen gladde spier die samentrekken of ontspannen om bloedstroom te reguleren.
  • Arteriolen: 1 laag spierweefsel
  • Haarvaten: 1 laag opgerolde endotheelcellen, voor makkelijke gasuitwisseling
  • Venule: fibreus weefsel omhult de endotheelcellen
  • Ader: Hebben ook een laag gladspierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit hoe het veneuze systeem als bloedreservoir werkt.

A

De veneuze vaten bevatten normaal gesproken 65% van het totale bloedvolume. Dit komt omdat ze een grote elasticiteit, groter dan de arteriën, waardoor er meer bloed in zit. De aders stellen dus capaciteitsvaten voor die dienen als bloedreservoirs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit hoe je bloeddruk meet en geef de verwachte systolische en diastolische bloeddrukken tijdens rust en intensieve inspanning

A

De bloeddruk meet je door te kijken hoe hoog de druk is in jet arteriën wanneer je hart samentrekt (bovendruk). Als je hart ontspant kun je de onderdruk meten. Dit zou je kunnen doen m.b.v. een stethoscoop en een bloeddrukmeter.
- Systolische druk (normaal ongeveer 120 mmHg) stijgt evenredig met zuurstofverbruik en bloedstroom tijdens inspanning.
- Diastolische bloeddruk (normaal ongeveer 80 mmHg) blijft gelijk of neemt licht af. Bovenlichaam oefeningen verhogen de systolische druk meer dan onderlichaam oefeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definieer de mean arterial pressure(MAP)

A

De MAP is de gemiddelde bloeddruk. Het is iets lager dan het gemiddelde tussen systolische en diastolische bloeddruk, omdat het hart langer is diastolische stand blijft. Het is gemiddeld 93 in rust.
MAP = diastolische BD + ( 1/3 x (systolische – diastolische BD)) BD= bloeddruk
Mean arterial pressure is de gemiddelde bovendruk, deze kan berekent worden door:
MAP= CO(hartminuutvolume) x Rtot(totale weerstand).
- De CO=HF(hartfrequentie) x
- SV(slagvolume). Slagvolume is te berekenen door: grootte van het hart – krachtwaarmee het hart samentrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek hoe de bloeddruk respons verloopt tijdens krachttraining met het bovenlichaam

A

De bloeddruk in je bovenlichaam tijdens inspanning is veel hoger dan in je benen, dit komt doordat je armen een veel kleinere spiermassa en vaatstelsel hebben dan je benen, waardoorje aderen veel meer weerstand geven dan je benen als je je inspant. Krachttraining met het bovenlichaam zorgt ervoor dat de systolische druk meer stijgt dan bij onderlichaam trainingen. De diastolische druk blijft gelijk of zakt minimaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de myocardiale bloedstroom, het O2 verbruik en het gebruikte metabole substraat van het hart tijdens rust en inspanning

A

De bloedstroom van je hart heeft een beperkt anearoob vermogen. Het hart heeft eeneigen coronaire circulatie. Wanneer er een blokkade in de kransslagader optreed,kan het hart door anastomose (link tussen 2 bloedvaten) de bloedstroom in standhouden.- Rust: vooral vetzuur (fatty acids), daarna glucose/ glycogeen, nauwelijks lactaat- Mild: gelijke hoeveelheden koolhydraten en vet. - Intense activiteit: vooral lactaat, nauwelijks vetzuur of glucose/ glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit hoe intrinsieke en extrinsieke factoren de hartfrequentie tijdens rust en inspanning reguleren.

A

Het hartritme wordt ontstaan door de SA knoop. Daarna gaat het door de atria naar de Av knoop en na een korte vertraging spreidt het over de ventriculaire massa. Daarnaast zijn er extrinsieke factoren die de snelheid van contractie bepalen. Input van de hersenen en het perifere zenuwstelsel bombardeert voortdurend het cardiovasculaire centrum in het ventrolaterale medulla. - Epinephrine en norepinephrine versnelt hartslag en laat myocardiale contractiliteit stijgen. - Acetylcholine werkt via de nervus vagus om de hartslag te vertragen.Corticale invloed in anticipatie voor en tijdens de beginfase van fysieke activiteit bepaalt een aanzienlijk deel van de hartslagaanpassing aan de activiteit. Neurale en hormonale extrinsieke factoren wijzigen het ritme van het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Teken het ECG en beschrijf de evenementen die tijdens de verschillende fasen plaatsvinden.

A
  • P-golf = arteriële depolarisatie
  • P-R interval = de elektrische transmissie van de atria naar deventrikels.
  • QRS-golf = ventriculaire depolarisatie. R- positieve afbuiging,Q – negatieve afbuiging, S- negatieve afbuiging
  • S-T segment = ventriculaire repolarisatie
  • T-golf = ventriculaire repolarisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf hoe lokale metabole factoren de bloedstroom tijdens rust en inspanning reguleren

A
  • Aanmaak spiercellen: Het aanmaken van spiercellen heeft tot gevolg dat er meer energie nodig is om de spiermassa in stand te houden. Spieren verbranden tamelijk veel calorieën, ook in rusttoestanden. Ze kunnen worden aangemaakt door te trainen met fitnesstoestellen of door andere zware bezigheden.
  • Activiteiten: Druk bezig zijn, zowel lichamelijk als geestelijk, vergt ook energie waardoor dus ook veel calorieën worden verbrand.
  • Bewegen: Bewegen heeft twee effecten. Ten eerste worden door het bewegen calorieën verbrand en ten tweede wordt daardoor spiermassa opgebouwd waardoor ook in rust calorieën verbranden. Voor het verbranden van extra calorieën heeft bewegen op een comfortabel niveau echter niet zo veel effect. Pas als er sprake is van zwaardere inspanning, waarvoor grenzen verlegd moeten worden, zal bewegen effectief zijn bij het verbranden van teveel calorieën.
  • Drinken: De stofwisseling heeft vocht nodig voor het afvoeren van afvalstoffen en voor het optimaal functioneren van de organen. Vooral het drinken van water is belangrijk. Een richtlijn is minstens 1 ½ liter water per dag te drinken en aan te bevelen is om in elk geval voor elke maaltijd een glas water te drinken.
  • Eten: Door regelmatig te eten, in plaats van minder vaak grotere hoeveelheden, blijft de stofwisseling actief en efficiënt. Gevolg is dat de calorieën niet worden opgeslagen maar direct worden verbrand. Ook is het vaak zo dat degenen die gezonde tussendoortjes eet minder eet tijdens de maaltijden.
  • Stimulerende middelen: Door het gebruik van cafeïne worden tijdelijk calorieën verbrand. Koffie zonder melk, room en suiker, verhoogt de verbranding voor enige tijd. Maar koffie onttrekt vocht aan het lichaam waardoor het daarnaast belangrijk is om water te drinken. Ook door roken worden calorieën verbrand waarbij dit voordeel echter niet tegen de nadelen opweegt.
  • Temperatuur: Het warm houden van het lichaam bij lage temperaturen kost energie waardoor calorieën verbranden.
  • Vitamines en mineralen: Door het ontbreken of door te weinig vitamines en mineralen kan de stofwisseling worden vertraagd.
  • Voeding: Bij te weinig eten past het lichaam zich aan en verbranden steeds minder calorieën. Het is dus geen goede methode om af te slanken. Gezond en voldoende eten, is een beter motto.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg de rol uit die het Central Command heeft in de cardiovasculaire regulatie tijdens inspanning

A

Het motorisch centrum roept de spieren die nodig zijn voor lichamelijke activiteiten op. Impulsen van het “feed-forward” naar het central command, deze impulsen geven aan dat je hartritme en je contractiliteit omhoog moeten gaan en dat je parasympathische activiteit moet verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de bijdrage van de chemoreceptoren, mechanoreceptoren en de Metabo reflex aan de cardiovasculaire regulatie tijdens inspanning

A

Chemoreceptoren en mechanoreceptoren in de spier bewaken de chemische en fysische toestand van de spier.
- Bij je chemoreceptoren worden prikkels van buiten omgezet in impulsen die via je sensorische zenuwen naar het centrale zenuwstelsel gaan, waardoor als je begint met
inspanning je cardiovasculaire regulatie ervoor zorgt dat je HR en je contractiliteit omhooggaan
- Mechanoreceptoren zijn gevoelig voor aanrakingen en druk. Wanneer hiervan impulsen naar het CZ gaan, zal ook de HR en contractiliteit omhooggaan.
- Metaborefles is een reflex die geactiveerd is tijdens stimulatie van metaboreceptoren. Het helpt het reguleren van de sympathische neurale activatie van spier tijdens maximaleinspanning. Als de metaboreflex omhooggaat, zal de perifere weerstand (weerstand in bloedvat) omlaag en het hartvolume omhoog gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de fysische factoren die de vasculaire bloedstroom beïnvloeden

A

Fysische factoren zijn factoren van buiten af. De tempratuur kan bijvoorbeeld ervoorzorgen dat de vasculaire bloedstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de effecten van inspanning op de bloedstroom door de spieren als de inspanning toeneemt of langer duurt.

A

Wanneer je begint met inspanning, zal je CZ (centraal zenuwstelsel) een seintje geven zodat de arteriën naar je spieren wijder worden en er meer bloed naar je spieren gaat. Bloedstroom daalt evenredig met de relatieve trainingsintensiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit waarom de cardiovasculaire respons anders is bij personen met een hoge dwarslaesie of een harttransplantatie.

A

Het hart kan niet snel versnellen om aan de toegenomen eisen van lichamelijke activiteit te voldoen. Ze hebben namelijk een verminderd innervatie (een weefsel wat zenuwimpulsen ontvangt). Hierdoor hebben ze een verminderd inspanningsactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg het principe van drie meetmethoden voor het bepalen van het hartminuutvolume uit

A
  1. Direct fick methode: 2 factoren bepalen de hoeveelheid van een vloeistof door een pomp in een gesloten circuit.
    a. A-vO2 verschil (zuurstof verschil in arteriën en venen)
    b. VO2 per minuut (totale hoeveelheid van die stof die wordt opgenomen of afgestaan)
    i. CO=VO2 / a-vO2 verschil x 100
    Beste plek om gemixt veneus te meten is in de rechterventrikel. Je kan ateriele zuurstof in de aorta meten.
    CO = HF x SV
    CO in rust is ongeveer 5 L, COmax is echt maxmaxmax 48 L maar dit is een wereldrecord.
  2. Indirecte methodiek
    a. Overal waar VO2 staat, moet je VCO2 invullen.
    i. Bij iedere teug meet je hoeveel CO2 in- en uitademt.
    ii. Je ademt in een ballon ademen en je meet iedere keer het verschil aan CO2. Je neemt een ballon met gas waar 10% (dit is meer) CO2 inzit.
    iii. Het aantal CO2 dat minder wordt, is gelijk aan hoeveel wordt opgenomen in je lichaam. CO2 wordt heel makkelijk opgenomen in het bloed. Als het verschil groot is, weet je dat er veel bloed langs de longen stroomt. Bij groot % CO2 adem je minder CO2 uit, dan dat je inademt.
    b. Voordeel = niet in lichaam prikken
    c. Nadeel = grote concentratie CO2 ademen is niet prettig, bijv. hikken.
  3. Verdunningsmethodieken:
    a. Een verfstof wordt geïnjecteerd in het bloed. M.b.v. een lichtsensitief apparaat kan de hoeveelheid verfstof dat nog in het bloed zit, worden bepaald.
    i. Je brengt aan het mixt veneuze bloedkleurstof in, dan kijk je aan de zuurstofrijke kant hoeveel de kleurstof verdund is. De mate van verkleuring hangt af van de hoeveelheid bloed die langs stroomt. (Dit kunje ook met ijswater doen en dan kun je meten wat de temperatuur toeneemt, wat hangt de hoeveelheid warme bloed die langs stroomt.)
17
Q

Definieer de Fick vergelijkingen bepaal van ieder component de invloed op de VO2 en hoe training die kan beïnvloeden.

A
  • Hartminuutvolume = VO2 / (a-vO2 diff) x 100
  • Lage VO2 betekent dat je minder zuurstof kan opnemen in je spieren als je aan het inspannen bent, waardoor je dit minder lang kan volhouden.
  • Verhoogt VO2 = verhoogt hartminuutvolume = verhoogt a-vVO2 difference.
  • Training verhoogt het slagvolume, wat weer de HMV verhoogt.
18
Q

Beschrijf de fysiologische mechanismen die het slagvolume beïnvloeden

A

Grootte van het hart.
- Klein hart = klein bloedvolume.
Verhoogd bloedvolume.
Myocard contractiliteit
Compliantie (stijfheid) van het linker ventrikel. –>Dit zorgt voor verhoogt slagvolume

19
Q

Leg het Frank-Starling mechanisme uit

A

Binnen fysiologische grenzen is de contractiekracht evenredig met de aanvankelijke lengte van de spiervezel. Wanneer de pre-load toeneemt, dus grotere rek (meer volume), zal het hart krachtiger samentrekken

20
Q

Beschrijf de bloedverdeling tijdens rust en inspanning.

A
  • Rust:1/5 gaat naar spierweefsel. Het spijsverteringskanaal, de lever, de milt, de hersenen en de nieren ontvangen grote delen van het resterende bloed. (5L bloed)
  • Inspanning:84% gaat naar spierweefsel. De nier en de organen in de buikholte verstoren tijdelijk de bloedtoevoer om het bloed naar de spier te kunnen versturen.
21
Q

Beschrijf de relatie tussen hartminuutvolume en VO2 bij personen met verschillende fitheid.

A
  • De hartfrequentie bij getrainde personen is gemiddeld lager in rust dan bij ongetrainde personen. Het slagvolume is echter groter. Hierdoor zal het hartminuutvolume in rust niet verschillen. Bij inspanning kunnen ze een even hoge hartfrequentie krijgen en heeft de getrainde persoon een groter slagvolume. Hierdoor zal het hartminuutvolume groter zijn. De VO2max is bij getrainde mensen ook veel groter dan bij ongetrainde mensen. Dit komt door het verschil in slagvolume.
  • Vrouwen hebben een 5-10% hoger HMV, waarschijnlijk doordat ze een 10% lagere hemoglobinewaarde hebben. Een lagere hemoglobine waarde zorgt voor een lagere VO2,oftewel een lagere HMV.
22
Q

Beschrijf het verloop van het arterioveneuze zuurstofverschil tijdens oplopende inspanning en de reden voor dit verloop.

A

Het a-vO2 verschil wordt groter tijdens inspanning omdat in rust er in je capilaire niet heel veel O2 uitwisseling plaatsvind, dit komt omdat je spieren in rust niet heel veel O2 nodig hebben. Wanneer je begint met inspannen hebben je spieren meer zuurstof nodig, waardoor je arteriën meer O2 zullen afgeven aan je spieren, waardoor de concentratie O2 in je venen veel lager is dan in je arteriën.