Deeltentamen 1 Leerdoelen Thema 2 Flashcards
Teken een schematische voorstelling van het ventilatoire systeem en geef aan in welk deel gasuitwisseling plaats kan vinden.
Figuur 12.4
Bespreek het mechanisme van inspiratie en expiratie
Inspiratie
- Diafragma daalt
- Intercostale spieren (ribben stijgen)
Expiratie
- Rust: passief
- Inspanning: buikspieren en intercostale spieren (ribben dalen)
Definieer en kwantificeer de statische en dynamische longfunctieparameters.
Statische longfunctieparameters
De statische volumes geven een indruk van de elasticiteit van de longen en borstkas. De longblaasjes zijn elastisch waardoor ze kunnen uitzetten en samentrekken bij respectievelijk inademen of uitademen. Ook de borstkas en het middenrif bewegen elastisch mee tijdens de ademhaling. De ademhaling verloopt helemaal vanzelf, we hoeven er niet bij na te denken.
Dynamische longfunctieparameters
De dynamische volumes geven een indruk van de kwaliteit van de luchtwegen zelf. Ze laten vooral zien of er belemmeringen zijn in de luchtstroom.Het dynamische longvolume is de hoeveelheid lucht die tijdens geforceerd uitademen voortdurend (tijdens de beweging) wordt gemeten met een spirometer.1. Maximaal slagvolume van de longen (FVC)2. Snelheid waarmee een luchtvolume wordt verplaatst (ademhalingssnelheid)
Definieer de minuutventilatie, de alveolaire ventilatie, de ventilatie-perfusie ratio, de anatomische en de fysiologische dode ruimte
De minuutventilatie is het volume lucht wat wordt ingeademd per minuut. VE = AF (ademfrequentie) x TV (teugvolume). De alveolaire ventilatie is de lucht die de longblaasjes bereikt en meedoet in de gasuitwisseling. De ventilatie-perfusie ratio is de verhouding tussen de lucht waarmee gasuitwisseling plaatsvindt en pulmonale bloedstroom. De anatomische dode ruimte is de ruimte tussen de mond en de trachea, hierin vindt geen uitwisseling plaats.De fysiologische dode ruimte is de hoeveelheid die je in- en uitademt waarbij geen gaswisseling plaatsvindt
Minuutventilatie
Het volume lucht dat elke minuut wordt ingeademd
Alveolaire ventilatie
Alveolaire ventilatie is de snelheid waarmee nieuw ingeademde lucht de gebieden van de long bereikt waar gaswisseling kan plaats vinden.
De ventilatie-perfusie ratio
De Ventilatie/Perfusie-ratio is een verhoudingsgetal tussen die delen van de geventileerde long, waar ook bloed door de longcapillairen stroomt
Ventilatie van de alveolaire ruimte: ventilatie is dat deel van de lucht tijdens de ademhaling dat de alveolaire ruimte bereikt.
Perfusie: perfusie is dat deel van de longcapillairen wat doorbloed wordt.
Diffusie: diffusie is het verplaatsen van gassen van een plaats met een hoge concentratie van bepaalde gassen naar een plaats met een lage concentratie van deze gassen.
De anatomische dode ruimte
Anatomische dode ruimte is de hoeveelheid lucht in de luchtwegen die niet deelnemen in gaswisseling.
De fysiologische dode ruimte
Fysiologische dode ruimte is de anatomische dode ruimte plus de alveolaire dode ruimte (de hoeveelheid lucht in de gaswisselingsgebieden die niet kan participeren met de daadwerkelijke gaswisseling)
Bespreek de relaties tussen ademfrequentie, teugvolume, minuutventilatie en alveolaire minuutventilatie tijdens rust en inspanning
Minuutventilatie (VE) = TV (teugvolume) * BR (ademfrequentie)Tijdens inspanning gaat men vaker en dieper ademhalen, –> BR en TV worden groter –> VE wordt groter
- Eigenlijk neemt de anatomische dode ruimte toe naarmate de TV groter wordt; het verdubbelt vaak tijdens een diepe ademhaling door enige uitrekking van de ademhalingspassages met een vollere inademing. Belangrijk is dat elke toename van de dode ruimte nog steeds verhoudingsgewijs minder volume vertegenwoordigt dan de bijbehorende toename van TV
- Daarnaast zorgt diepere ademhaling voor een effectievere alveolaire ventilatie dan vergelijkbare minuutventilatie die wordt bereikt door een hogere ademhalingsfrequentie.
- Tabel 12.2
VE =AF x TV. Toename van teugvolume zorgt voor afname van ademfrequentie en/of toename van minuutventilatie. Hoe meer minuut ventilatie, des te meer alveolaire minuut ventilatie
Bespreek de factoren die de ventilatie-perfusie ratio beïnvloeden
- COPD, astma, pneumothorax (klaplong) en longfibrose beïnvloeden verminderen de longventilatie en dus de ventilatie-perfusie ratio
- Een longembolie en longinfarct verminderen de perfusie van de longen. Ook een bloedarmoede, of een laag hemoglobine (Hb-gehalte) verlaagt de ventilatie-perfusie ratio.
- Lichamelijke activiteit
De factoren die de ventilatie-perfusie ratio beïnvloede zijn de alveolaire minuut volume en depulmonale bloedstroom. Hoe hoger de ratio, des te meer alveolaire ventilatie iov pulmonale bloedstroom
Leg uit wat de invloed van de wet van Henry is op de pulmonaire gasuitwisseling.
In overeenstemming met de wet van Henry varieert de massa van een gas dat bij een bepaalde temperatuur in een vloeistof oplost, rechtstreeks met de druk van het gas boven devloeistof (op voorwaarde dat er geen chemische reactie plaatsvindt tussen het gas en de vloeistof). Twee factoren bepalen de snelheid van gasdiffusie in een vloeistof:
1. Het drukverschil tussen het gas boven de vloeistof en het gas opgelost in de vloeistof
2. De oplosbaarheid van het gas in de vloeistofDiffusie is geen eenrichtingsverkeer
- Bij ongelijke druk verloopt diffusie in ongelijke mate; netto naar 1 richting
- Bij gelijke druk is er ook diffusie, in gelijke mate naar beide kanten (netto=0)
Pulmonaire gasuitwisseling ga je naar een hoogte, de atmosferische druk wordt dan lager–>Partiële druk wordt lager –> minder snel gasuitwisseling
Bespreek de rol die de partiële druk speelt bij de opname en de afgifte van de metabole gassen in de longen en het (spier)weefsel
- De fysiologische betekenis van opgeloste zuurstof en koolstofdioxide komt niet voort uit zijn rol als transportmiddel, maar uit het bepalen van de partiële drukken van deze gassen. Partiële druk speelt een centrale rol bij het laden en lossen van zuurstof en kooldioxide in de longen en weefsels.
- De pO2 en pCO2 van omgevings-, tracheale en alveolaire lucht en de gasdruk in veneus en arterieel bloed en spierweefsel. Gasbeweging bij de alveolaire-capillaire en weefsel-capillaire membranen verloopt altijd van een gebied met een hogere partiële druk naar een lagere partiële druk.
- Gassen bewegen van een hoge naar een lage druk. Als er wordt ingeademd is de druk O2 in de longen hoger DNA in het bloed, hierdoor zal O2 diffuseren naar het bloed. Dit zelfdegeld andersom voor CO2. In de spier is dan weer de druk O2 lager dan in het bloed en zal het O2 van het bloed in het spierweefsel verschuiven. De CO2 druk in het spierweefsel is hoger dan de druk in het bloed, waardoor CO2 naar het bloed zal verschuiven.
Bepaal hoeveel O2 via het plasma en via hemoglobine vervoerd kan worden door het bloed
- Via plasma:3 ml per liter bloed –> ongeveer 15 ml in totaal
- Via hemoglobine1 liter bloed bevat ~200 ml O2
15 g per dl bloed (14 g/dl voor vrouwen)
-Testosterono
-IJzertekort(anemie)
Minder dan 2% van het O2 wordt in het plasma vervoerd en 98% wordt via hemoglobine vervoerd.
Bespreek de fysiologische voordelen van de sigmoïde vorm van de oxyhemoglobine-dissociatiecurve.
Als het een rechte lijn zou zijn dan neemt de saturatie rechtlijnig af als de druk lager zou worden.
Maar omdat het er op deze manier uitziet. De partiële drukken in in de longen is het een beetje hoog. In de buurt van 100 is de curve een beetje afgevlakt, dit wilt zeggen dat er een grote range is van de drukke daar en heb je bijna een maximale O2 saturatie wat handig is als de druk een beetje lager zou zijn. wat je graag wilt in de longen zodat er zoveel mogelijk en zosnel mogelijk zuurstof naar de longen gaat. Tijdens inspannen wil je dat de lijn steiler gaat