Deeltaak 5๐Ÿ’• l2 Flashcards

1
Q

het afzetgebied

A

een gebied waar een bedrijf producten verkoopt, zoals nl exporteert veel kaas naar vs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het antisemitisme

A

haat tegen joodse mensen, de antisemieten beweren dat joden niet te vertrouwen zijn. ze geloofde dat joden de duitsers langzaam wilde vernietigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de etnische groep(en)

A

groepen mensen die een eigen taal en cultuur hebben, bijv mensen uit turkijen spreken dezelfde taal en vaak een gedeeld geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het racisme

A

hitler geloofde dat duitsers beter waren dan andere en onderdrukte miljoenen mensen, vooral joden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nationalisme

A

mensen vinden hun eigen land beter dan andere en stellen hun land boven andere landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

natuurlijke selectie

A

Natuurlijke selectie is dat goed aangepaste dieren meer overleven en zich voortplanten.( Giraffen met lange nekken konden beter eten vinden en kregen meer jongen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

taiga

A

de russische naam voor naaldbomen. naaldbomen zijn bomen die goed tegen lage temperaturen en korte zomers kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

toendra

A

een boomloos landschap, et is daar (noorden) te koud voor de bomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

planecenomie

A

Planeconomie is een economie waarin de overheid bepaalt wat er wordt geproduceerd, hoeveel en voor wie. (In de vroegere Sovjet-Unie bepaalde de staat hoeveel brood er werd gemaakt en waar het naartoe ging.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het bondgenootschap

A

Een bondgenootschap is een afspraak tussen landen om elkaar te helpen, in oorlog. (in de Eerste Wereldoorlog werkten landen zoals Duitsland en Oostenrijk-Hongarije samen als bondgenoten.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geallieerden

A

De Geallieerden waren landen die samenwerkten om de vijandige landen te verslaan in oorlogen. (In de Tweede Wereldoorlog waren de VS, Groot-Brittanniรซ en de Sovjet-Unie de Geallieerden.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

centrale

A

De Centrale Machten waren landen die samenwerkten tegen de Geallieerden in oorlogen. In de Eerste Wereldoorlog waren Duitsland en Oostenrijk-Hongarije de Centrale Machten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verband tussen geallieerden en centrale

A

In de Eerste Wereldoorlog vochten Groot-Brittanniรซ en Frankrijk (Geallieerden) tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (Centrale Machten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nationaal socialisme/ nazisme

A

Nazisme is de ideologie van Hitler, die geloofde in de superioriteit van het Arische ras en andere groepen zoals Joden en Roma als inferieur beschouwde. Dit leidde tot de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. (Hitlerโ€™s regime in Duitsland (1933-1945) is het bekendste voorbeeld van nazisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dictator

A

iemand die alle macht overneemt en niet door het volk gekozen wordt. Adolf Hitler nam in 1933 de macht over in Duitsland en werd een dictator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

propaganda

A

info die word verspreid door bijv posters, films of radioberichten

17
Q

concentratie kamp

A

Een concentratiekamp is een plek waar mensen onder slechte omstandigheden vastgehouden worden,Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden Joden in concentratiekampen zoals Auschwitz vastgehouden en gedood.

18
Q

holocaust

A

de vernietiging van de joden door de naziโ€™s

19
Q

verenigde naziโ€™s

A

een wereldorganisatie die landen helpt samenwerken om vrede, veiligheid en mensenrechten te creeren. De VN stuurt vredesmachten naar conflictgebieden om te proberen oorlogen te stoppen

20
Q

inflatie

A

de stijging van de prijzen van goederen en diensten, waardoor geld minder waard wordt.

21
Q

de staatsschuld

A

geld dat een land verschuldigd is door leningen. als een land geld leent voor bijvoorbeeld nieuwe wegen, moet het later dat geld terugbetalen.