deel 2: druk 1.3 meten van P Flashcards
1
Q
P relatief
A
P ten opzichte van de atmosferische druk
2
Q
wanneer de relatieve druk positief is
A
is de relatieve druk groter dan de atmosferische druk
3
Q
wanneer de relatieve druk negatief is
A
is de relatieve druk kleiner dan de atmosferische druk
4
Q
wanneer is er overdruk?
A
wanneer de relatieve druk positief is
5
Q
wat gebeurt er bij overdruk?
A
luchtdruk gaat van systeem naar atmosfeer
6
Q
wanneer heb je onderdruk?
A
als de relatieve druk negatief is
7
Q
wat gebeurt er bij onderdruk?
A
de luchtdruk gaat van de atmosfeer naar het systeem
8
Q
wat gebeurt er bij het opblazen van een ballon?
A
overdruk wordt gecreëerd, als je ballon lost gaat lucht van systeem naar atmosfeer
9
Q
hoe meet je luchtdruk?
A
barometer, manometer, druksensor