Deel 1 Flashcards

1
Q

Industriële relaties

A

Gaat over de regulatie van arbeidsrelaties die door WG en WN worden vastgelegd in een arbeidsovereenkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Extensiemechanismen

A

een systeem dat waarbij wat er onderhandeld is in een bep gebied/bedrijf overgepland wordt naar bedrijven en gebieden die niet aan de onderhandelingstafel zaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

European Employment Strategy

A

Een strategie ontwikkeld door de EU om zoveel mogelijk jobs bij te creëren zonder naar de kwaliteit te kijken. Dit zorgde voor een grote druk op de actieve bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Regulatiemechanismen

A
  • managementtechnieken (wg)
  • wetgeving en bemiddeling (overheid, eu, wereld)
  • collectief onderhandelen (wn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociaal pact

A

Een afspraak na WOII in Londen tussen WG en WN: wg’ers moesten goede garanties bieden op goede lonen en erkenning van de vakbonden en in ruil moesten wn’ers het privaat bezit erkennen van werkgevers erkennen. Van de staat werd verwacht dat ze regulerend optrad via een sociaal zekerheidsstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consensusmodel

A

Problemen worden opgelost om te komen tot een consensus via onderhandelen en het sluiten van compromissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Neoliberalisme

A

De staat moet zich terugtrekken uit de economie en vrije handel garanderen door oa privatisering van publieke goederen en afschaffing van protectionistische maatregelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

White van worker

A

Mensen die vroeger als WN waren tewerkgesteld, maar nu als zelfstandige hetzelfde werk doen. Men komt terecht in een markt (the spot market) waarbij men continu opnieuw moet onderhandelen voor het contract van de zelfstandige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Decentralisatie

A

Alle systemen gaan steeds minder vanaf bovenaf geregeld worden. Men gaat steeds meer zaken proberen te regelen op een lager niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

convergentie-thesis

A

Alle markten en economieën over heel de wereld zijn in eenzelfde richting aan het evolueren (door oa globalisering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Varieties of capitalism

A

Een institutionele benadering van Hall en Soskice die stelt dat bedrijven hun interne en externe relaties regelen op verschillende manieren waardoor er wereldwijd 3 systemen zijn ontstaan: liberale markteconomie, gecoördineerde markteconomie en de mediaterane martkeconomie (over deze laatste wordt weinig gesproken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de-commodificatie

A

De mate waarin je een levensstandaard kunt hebben en opbouwen los van je positie op de arbeidsmarkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Subsidiariteit

A

Het principe dat een hogere of centrale instantie niet doet wat door een lagere instantie gedaan kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Typologie van Esping-Andersen

A

Een welvaartsstaat benadering die 3 soorten welvaartsstaten onderscheidt: de liberale WS, de Bismarcksiaanse of conservatieve WS en de sociaal-democratische WS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tax shift

A

Verschuiven van de belasting van inkomen naar de belasting op vermogen omdat hier een heel grote ongelijkheid is in België.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De werkloosheidsval

A

Wanneer men netto minder overhoudt wanneer men gaat werken dan een leefloon (omdat men moet betalen voor opvang, vervoer, deftige kleren, …)

17
Q

witte woede

A

Door vergrijzing komt steeds meer druk op de zorgsector te staan waardoor zij vaak protesteren tegen de slechte arbeidsvoorwaarden.

18
Q

SER-like jobs

A

Stabiele en duurzame tewerkstelling met rechten en sociale bescherming, goede geformaliseerde relaties, participatie van wn in het bedrijf. Vooral bij hooggeschoolden, ambtenaren en ‘white collar workers’.

19
Q

Perifere/secundaire arbeidsmarkt

A

Arbeidsmarkt met slechte arbeidsvoorwaarden. Dit zijn jobs met lage lonen, weinig voordelen, weinig kansen op opleiding en trainingen en veel verloop. Vaak ongewenst deeltijdse jobs, omdat er geen voltijdse job is (precarious unsustainable jobs & precarious intensive jobs).

20
Q

Kern/primaire arbeidsmarkt

A

Arbeidsmarkt met goede arbeidsvoorwaarden, maar hierbinnen is veel variatie en de-standaardisatie (SER-like & instrumental jobs).

21
Q

Instrumentele jobs

A

Jobs die ook nog goede voordelen hebben maar iets minder dan de SER-like jobs. Dit zijn de blue-collar workers, arbeiders van de tweede rangorde binnen een bedrijf.

22
Q

precarious unsustainable jobs

A

Dit zijn jobs met lage lonen, weinig voordelen, weinig kansen op opleiding en trainingen en veel verloop. Vaak ongewenst deeltijdse jobs, omdat er geen voltijdse job is.

23
Q

precarious intensive jobs

A

intensief werken voor lage lonen, amper compensatie voor overuren, weinig kansen voor bijscholing, veel verloop en weinig voordelen, maar je bent heel vervangbaar dus je onderhandelingspositie tov de WG is zwak. Vaak laagopgeleiden, etnische minderheden.

24
Q

portfolio jobs

A

Een restcategorie van IR-vormen die goedbetaalde jobs met flexibele en goede arbeidsvoorwaarden inhoudt. Aan de andere kant is er veel verantwoordelijkheid en druk die vaak niet gecompenseerd wordt.

25
Q

low road naar flexibility

A

Systeem waar hoe langer hoe meer flexibiliteit wordt gevraagd aan de WN maar er wordt niets als compensatie teruggegeven.

26
Q

high road naar flexibility

A

Systeem waar de wg meer flexibiliteit van de wn’er vraagt, maar waar de wn’er hier voor wordt gecompenseerd.

27
Q

voluntary workplace committees

A

Groepen mensen die samenkomen vanuit verschillende bedrijven/sectoren/… om te spreken over economische en sociale zaken.

28
Q

co-determination

A

een beslissingsorgaan binnen bedrijven waarin WNs en hun afgevaardigden proberen om invloed uit te oefenen op het management

29
Q

7 intellectuele IR tradities

A

Juridische traditie, management control, HRM, vakbonden als loyale oppositie, institutionele traditie, revolutionaire traditie en arbeidsprocestraditie

30
Q

4 clusters van IR theorieën

A

Markttheorieën, pluralistische theorieën, unitaire theorieën en kritische theorieën