Deel 1 Flashcards

1
Q

Van wie is de volgende uitspraak:

PR has the function to inform, persuade, adjust, to ingenue consent, to develop a smooth functioning society?

A

Edward Louis Bernays

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van wie is de volgende uitspraak:

PR is developing relationships to help communicate about an organization, an issue, a person or a product, and …. identifying the anticipated outcomes in order to know how to communicate in the most effective way with different groups of people, at variable times, often through the media, but also through events, individuals and groups.

A

Gordon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Van wie is de volgende uitspraak:
PR is a management function; it involves planning and problem solving. PR is negotiating points of view and bridging interests.

A

Grunig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van wie is de volgende uitspraak:

PR is the management of mutual understanding between organization and its publics.

A

Cutlip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zou je propaganda omschrijven? One way, two way, symmetrical of a symmetrical

A

One way en asymmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zou je persuasion omschrijven? One way, two way, symmetrical of a symmetrical

A

Two way en asymmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zou je informatie omschrijven? One way, two way, symmetrical of a symmetrical

A

One way en symmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zou je mutual understanding omschrijven? One way, two way, symmetrical of a symmetrical

A

Two way en symmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nadat er een crisis is uitgebroken bij Volkswagen over een eventueel faillissement na de “dieselaffaire”, wordt een interactieve Facebook-pagina opgezet waarop verschillende stakeholders kunnen reageren op berichten van de organisatie. Welke benadering past het best bij deze vorm van communicatie van Volkswagen? Het betreft een vorm van

a) asymmetrische een-wegcommunicatie
b) asymmetrische tweewegcommunicatie
c) symmetrische een-wegcommunicatie
d) symmetrische tweewegcommunicatie

A

d) symmetrische tweewegcommunicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgens Wehmeijer en Winkler (2013) Leidt het slaan van bruggen tussen OC en PR tot een alternatief begrip van PR, Namelijk:

A

– Organizational view of PR (Szyszka, 2004, 2008): Organizations use issue management and communication to stabilize organizational boundaries and identities.

– PR as second-order observation: a) how the organization observes its environment and itself, and b) how the organization is observed by the environment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat onderzoekt de studie van Meijer, M.M. & kleinnijenhuis, J. (2006) Issues news and corporate reputaion: applying the theories of agenda setting en issue ownership?

A

De studie combineert het 2de niveau van agenda setting met de issue ownership theorie. Dit doen zij op basis van een inhoudsanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat concludeert de studie van Meijer, M.M. & kleinnijenhuis, J. (2006) Issues news and corporate reputaion: applying the theories of agenda setting en issue ownership?

A

De auteurs concluderen een effect van issue ownership op reputatie en vond een sterk bewijs voor het tweede niveau van agenda setting.

Nieuws over een bepaald issue in relatie tot de organisatie stimuleert de saillantie van dat issue. Dus: wanneer er veel tv nieuws over shell en het milieu wordt uitgezonden, associeert men shell eerder met het milieu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

C3: Agenda setting valt uiteen in twee niveaus van agenda setting. Hoe zou je deze niveaus omschrijven en wat is het verschil?

A

Niveau 1
dit niveau dealt met de saillantie van een object of actor. Dit is aanwezig wanneer een publiek bijvoorbeeld Shell associeert als een belangrijke olie maatschappij, na een periode van veel media aandacht.

Niveau 2
dit nivea dealt met de attributen van een object of actor. Dit is aanwezig wanneer een publiek bijvoorbeeld Shell associeert met een issue dat veel aandacht heeft gekregen in het nieuws, zoals: zonnen energie.

1 & 2 level interdependent:
• saliency objects ->  saliency attributes
• saliency attributes -> saliency objects

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

C3: wat suggereert de issue ownership theorie?

A

Deze suggereert dat het effect van de saillantie van een bepaald issue op de attitude tegenover concurrenten wordt vastgesteld door eerder vastgestelde issue specifieke reputaties van deze organisaties.

Bijvoorbeeld:
als de belasting erg prominent wordt in het nieuws, zal men eerder ‘rechts’ stemmen, omdat ‘linkse’ partijen een mindere reputatie hebben betreft het verlagen van belastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt onderzocht in het artikel van Kiousis, S., Popescu, C., & Mitrook (2007) Understanding influence on corporate reputation: an examinator of PR efforts, media coverage, public opinion & financial performance from an agenda-building and agenda-setting perspective?

A

De studie van Kiousis, S., Popescu, C., & Mitrook (2007) onderzoekt de invloed van PR inspanningen en media coverage op corporate reputatie en financiële prestaties door middel van het 1e en 2e niveau van agenda setting en agenda building.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In het artikel van Kiousis, S., Popescu, C., & Mitrook (2007) worden twee soorten attributen genoemd. Welke zijn dit en hoe zou je ze omschrijven?

A

Affectieve attributies: dit verwijst naar de valentie (wel of niet antrekkelijk) van de opvallendheid (saillantie).

Substantieve attributies: dit refereert aan de karakteristieken van de communicatie berichten die ons helpen onderwerpen te structureren en te waarnemen.

17
Q

Wat wordt er geconcludeerd in het artikel van Kiousis, S., Popescu, C., & Mitrook (2007) Understanding influence on corporate reputation: an examinator of PR efforts, media coverage, public opinion & financial performance from an agenda-building and agenda-setting perspective?

A

De agenda van de PR correleert met die van het nieuws en dit wordt veroorzaakt met agenda building.

18
Q

C3: Wat biedt de reputatie Quotient index?

A

een geschikte agenda van inhoudelijke attributen die kan worden gebruikt voor een empirische test van and level agenda building en agenda setting.

19
Q

C3: wat zijn ‘real-world-cues?’

A

Real facts in the world outside of the media/news affecting agendas.

Examples are: criminality, inflation, unemployment, casualties

In PR: economic indicators (profits, sales, shares, costs of
crisis, etc.), indicators related to issues (environmental
indicators, statistics related to crisis, etc.)

20
Q

C3: Wat zijn de twee stappen van: Issue Ownership Theory presented as a Two-Stage Rocket:

A

Stap 1: long term = branding

Stap 2: short term = priming

21
Q

Uit het onderzoek van Kiousis e.a. (Understanding influence on corporate reputation) blijkt:
a) Dat de agenda van het publiek die van het nieuws beïnvloedt en dat dit effect wordt voorspeld door de theorie van agenda setting.

b) Dat de de agenda van het nieuws correleert met de reputatie die een organisatie heeft bij het publiek. De theorie van agenda setting voorspelt een effect van agenda setting op reputatie.
c) Beide antwoorden zijn onjuist.
d) Beide antwoorden zijn juist.

A

Antwoord C. Beiden zijn onjuist

De agenda van de PR correleert met die van het nieuws en dit wordt veroorzaakt door agenda building

22
Q

Wat stellen de auteurs: Cacciatore, M.A., Scheufele, D.A. & Iyengar, S. (2016). in hun artikel: The end of framing as we know it … and the future of media
effects. Mass Communication and Society?

A

framing effects can be used to explain nearly everything, thereby making the concept essentially meaningless…(p.12)

  1. Zij dringen aan de term framing te verlaten en onderscheid te gaan maken tussen de verschillende types van framing (equivalente framing (hoe het wordt gepresenteerd) en emphasis (wat gecommuniceerd wordt) framing)
  2. Er moet meer aandacht komen voor de theoretische beginselen van framing en aandacht voor de potentiële empirische toevoegingen die het concept kan gevel aan ons veld en het begrip van media effecten
  3. Framing biedt een brug tussen twee paradigma’s: de eeuw van de massa media en de eeuw van de echo chambers, taillerend information en microtargeting.
23
Q

Framing valt uiteen in twee delen. Welke zijn dit?

A

Equivalence framing
Hoe het wordt gepresenteerd

Emphasis framing
Wat gecommuniceerd wordt.

24
Q

Wat legt het concept van spreading activation theorie van priming uit?

A

Een process waarbij media coverage wordt gebruikt om e saline van een bepaald issue in iemands hoofd te gebruiken. Dit resulteert dat een issue meer kans heeft om als standaard te fungeren waaraan gerelateerde issues worden geëvalueerd.

Priming = het process waarbij een bepaald construct in het geheugen wordt aangesproken dat ervoor zorgt dat een persoon meer beschikbaar is en meer invloed heeft op het subsequens denken van een persoon.

25
Q

Het is bij framing belangrijk om een onderscheid te maken in accessibility en applicability.

Wat zijn de verschillen?

A

Accessibility
> Gaat erover welke elementen aanwezig/opvallend en toegankelijk zijn. Wat is de input?
> Het benadrukken van één reeks overwegingen over een ander
Entman (1993): highlighting some info about subject, increasing its salience.
> relevant: agenda setting en priming

Applicability
Hoe worden de elementen verwerkt?
- middels een patroon in het bericht
- het gebruiken van een eerder bestaand structuur/cognitief template/ schema/schript dat toepasbaar is voor het patroon.
> relevant attributie theorie, gestalt psychologie
- gaat over (equivalente) framing

26
Q

Wat zijn volgens de auteurs: Cacciatore, M.A., Scheufele, D.A. & Iyengar, S. (2016) stappen in het proces naar een vijfde paradigma?

A
  1. teruggaan naar een meer rigide definitie van framing effecten. Dit betekend afstand nemen van emphasis (inhoud) framing en meer aandacht op equivalente framing (presentatie)
  2. Meer aandacht schenken aan de theoretische foundation van de framing concepten.
27
Q

Welke vier paradigma’s ken je uit de geschiedenis? En welk vijfde kun je op basis van Cacciatore, M.A., Scheufele, D.A. & Iyengar, S. (2016) toevoegen?

A

Paradigma 1: magic bullet / hypodermic needle (krachtig effect)

Paradigma 2: het paradigma van effect modellen (limitatie van effecten; Lazarsfeld (opinieleiders))

Paradigma 3: Media effecten (Neumann; zwijgspiraal, cultivator studies > mogelijkerwijs een sterker effect dan Lazarsfeld dacht)

Paradigma 4: priming, agenda setting en framing stellen dat massa media potentiele sterke effecten hebben op attitudes en het verwerken van informatie, maar deze effecten zijn afhankelijk van individuele kenmerken.

Paradigma 5: preference based models (deze combineren de sterke en zwakke effecten).

28
Q

Preference based reinforcement wordt bestuurd door drie gerelateerde fenomenen. Welke zijn dit?

A
  1. motivatie van media outlets om informatie te narrowcasten naar gefragmenteerd publiek.
  2. Verkleining informatie dieet. Een neiging onder indivuele publieksleden om niet alleen informatie selecteren en te interpreteren dat consistent is aan eerdere beliefs, maar ook om te rekenen op eigen geselecteerde sociale netwerken.
  3. Nieuwe toepassingen van media en publiek: aangepaste resultaten in zoekmachines, gepersonaliseerde nieuws aggregaten leiden tot een smallere toevoer van informatie. Denk bijvoorbeeld aan Blendle.
29
Q

Waar gaat het artikel van Schultz, F., Kleinnijenhuis, J., Oegema, D., Utz, S., & Atteveldt, W. v. (2011) over?

A

De BP crisis in 2010. Zij vroegen zich af hoe dit nieuws ontstond, wat voor trends er waren en wat voor rol framing heeft gespeeld.

30
Q

Waar concluderen Schultz, F., Kleinnijenhuis, J., Oegema, D., Utz, S., & Atteveldt, W. v. (2011) in artikel over de BP crisis?

A
  1. BP gebruikte een ontkoppeling strategie, door het lek te ontkoppelen van de oorzaak (door deze niet te noemen).
  2. BP nam de rol van probleemoplosser aan.
  3. Wat er in de persberichten gebeurde resoneerde met het nieuws in de VS
31
Q

Wat is associative framing?

A

Dit is geoperationaliseerd als een semantisch netwerk dat alle objecten (issues en actoren) linkt an de agenda. Het wordt ook wel derderangs agenda setting genoemd

32
Q

Wat is een semantisch netwerk?

A

A semantic network, or frame network, is a network which represents semantic relations between concepts. This is often used as a form of knowledge representation. It is a directed or undirected graph consisting of vertices, which represent concepts, and edges connecting the concepts.