Deel 1 Flashcards
Je viens de (endroit)
Ik kom uit (plaats)
Je suis originaire de (endroit)
Ik ben uit (plaats) afkomstig
Je suis née à (endroit)
Ik ben in (plaats) geboren
Je suis née et j’ai grandi à (endroit)
Ik ben in (plaats) geboren en getogen
Mes parents viennent de (endroit)
Mijn ouders komen uit (plaats)
Mes origines sont liées à (endroit)
Mijn roots liggen in (plaats)
Mon pays d’origine est (endroit)
Mijn thuisland is (plaats)
A l’origine, je viens de (endroit)
Oorspronkelijk kom Ik uit (plaats)
Je viens du Nord/sud/est/ouest de (nom du pays)
Ik kom uit het noorden/zuiden/oosten/westen van
Je suis un habitant de
Ik ben een inwoner van
J’ai grandi dans la magnifique ville de (endroit)
Ik ben opgegroeid in de prachtige stad (plaats)
Je viens d’une petite ville appelée (endroit)
Ik kom uit een klein stadje genaamd (plaats)
Ma ville natale se trouve au cœur de (endroit)
Mijn geboorteplaats ligt in het hart van (plaats)
J’habite à
Ik woon in (plaats)
Ma maison se trouve à (endroit)
Mijn huis bevindt zich in (plaats)
Je suis actuellement domiciliée à
Ik ben momenteel gevestigd in
Ma résidence est près de
Mijn woning staat in de buurt van
Je suis en kot/colocation
Ik zit op kot/kamer
J’habite chez mes parents
Ik woon bij mijn ouders
Étudier
Studeren (studeerde gestudeerd)
La filière d’études
De studierichting
L’université
De universiteit
La haute école
De hogeschool
La majeure
Het hoofdvak
La mineure
Het bijvak
Les sciences de la communication
De communicatiewetenschappen
Le bachelier
De bachelor
Le master
De master
Je suis en première/deuxième/troisième année (de mon bachelier/master)
Ik zit in het eerste/tweede/derde jaar (van mijn bachelor/master)
Ce semestre, je suis des cours comme (cours)
Dit semester volg ik vakken zoals (vakken)
Mes études concernent surtout (sujet)
Mijn studie gaat vooral over (onderwerp)
Je travaille actuellement à un travail de fin d’études sur …
Ik ben bezig met mijn afstudeerproject over …
Être diplômé
Afstuderen ( studeerde… af, afgestuderen)
Espérons que je pourrais être diplômée d’ici 2 ans
Hopelijk kan ik binnen twee jaar afstuderen
Étudier
Blokken (blokte, geblokt)
Le blocus
De blok
Un de mes passes temps préférés est
En van mijn favoriete hobby’s is (infinitief)
Dans mon temps libre j’aime
In Mijn vrije tijd houd ik ervan om te (infinitif)
Je suis passionnée par (hobby) et cela fait X ans que je le pratique
Ik ben gepassioneerd over (hobby) en doe dit al X jaar
Je trouve ça génial de
Ik vind het heerlijk om te (infinitief)
Cela me procure une réelle satisfaction de
Het geeft me echt voldoening om (hobby) te doen
Parfois, je partage mon hobby avec mes amis
Soms deel ik mijn hobby met vrienden
Un des avantages de mon hobby est qu’il m’aide à me détendre et à vider mon esprit
Een van de voordelen van mijn hobby is dat het me helpt te ontspannen en mijn gedachten leeg te maken
J’aime
Ik hou ervan om te (infinitief)/ ik (werkwoord) graag
Le ménage
Het gezin
La famille
De familie
Le membre de la famille
Het gezinslid
Être composé de
Bestaan uit
Dispersé, répandu
Verspreid
Je viens d’une famille unie. Nous passons souvent du temps ensemble
Ik kom uit een hechte familie. We brengen vaak tijd samen door
Ma famille se compose de 5 membres.
Mijn gezin bestaat uit 5 gezinsleden
Mon partenaire s’appelle Antoine. Nous sommes ensemble depuis 2 ans.
Mijn partner heet Antoine. We zijn al 2 jaar samen.