Deel 1 Flashcards
Definitie Psychische stoornis volgens American Psychiatric Assosiations
een syndroom, gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied van cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Dit gaat gepaard met lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere bezigheden.
Def. Psychische stoornis
Een cluster van disfunctionele gedragingen die samengaan met persoonlijk lijden of met verslechtering van het functioneren.
Uitsluitende omstandigheden psychische stoornis
- Te verwachte en cultureel aanvaarde reacties (bijv. rouw)
- deviant gedrag voortvloeiend uit het behoren tot een politieke, religieuze of seksuele minderheid.
- afwijkende gedrag moet niet voortkomen uit een persoonlijk conflict tussen het individu en de maatschappij.
Reductionisme
Het zoeken naar één of een beperkt aantal onderliggende mechanismen om gedrag te verklaren.
Het geloven in een specifieke psychologische stroming is daarom reductionistisch.
Internaliserende stoornissen
Emotionele instabiliteit en verstoord affect (bijv. angst, stemmingsstoornis en psychosomatische klachten), teruggetrokkenheid en geremd gedrag.
Met welke hersengebieden vallen internaliserende stoornissen samen?
Hangt samen met overactiviteit van het autonome zenuwstelsel, limbisch systeem en regulatie van emoties.
Externaliserende stoornissen
Agressief, antisociaal en impulsief gedrag wat vooral storend is voor de omgeving.
Met welke hersengebieden vallen externaliserend stoornissen samen?
Hangt samen met onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel (met name sympathische stelsel), limbisch systeem en regulatie van emoties.
Concordantie
De mate waarin een eigenschap bij twee familieleden voortkomt, uitgedrukt in een coëfficiënt van 0 tot 1.
Hoe dichter bij 1, hoe meer (van de variantie van het kenmerk) wordt verklaard door genetische factoren.
Genotype-omgeving-correlatie
Fenomeen waarbij het genotype van invloed is op de ervaring die een persoon met zijn omgeving heeft: genotype = opzoeken van omgeving.
Genotype-omgeving-interactie
Mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun omgeving.
Differential Susceptibility Theory
Genetisch vatbare personen worden zowel in positieve als negatieve omgevingen meer beïnvloed naar de positieve of negatieve kant.
Diathese-stressmodel
Genetisch vatbare personen hebben meer kans op een negatieve uitkomst als zij in een negatieve omgeving opgroeien.
Ander woord voor cellichaam
Soma
Synaptische overdracht wordt beïnvloed door (5p):
- Hoeveelheid van de neurotransmitter in de synaptische speelt.
- Blocking agents die de postsynaptische receptor blokken
- Remmend neuron die aan de pre- of postsynaptisch neuroon binden (en daarmee afgifte of opname remmen)
- Neuronengevoeligheid voor de activatie na prikkeling
- aantal receptoren op het postsynaptische neuron. Hoe meer receptoren, hoe hoger de activatie (bijv. bij psychotische stoornissen).
De hoeveelheid neurotransmitters in de synaptische spleet wordt beïnvloed door (3):
- Productie van neurotransmitters in het presynaptisch neuron
- Katabolsime: chemische afbraak door stoffen in de synaptische spleet.
- Heropname van de neurotransmitter in de presynaptische neuron door autoreceptoren.
Functie limbisch systeem
Speelt een rol bij emotie, genot, motivatie en het emotioneel geheugen.
Het initieert een emotionele respons, welke gestuurd wordt door de prefrontale cortex.
Amygdala
alert reageren op bepaalde informatie die betrokken is bij de verwerking van emoties, de opslag van emotionele herinneringen (trauma’s) en bekrachtiging van gedrag.
Hippocampus
Opslag van informatie in het geheugen, ruimtelijke oriëntatie en controleren van gedrag.
Hypothalamus
Temperatuurregulatie, hoger- en dorstgevoel, dag- en nachtritme, emotioneel gedrag en geheugen.
Functie prefrontale cortex
Doelgericht gedrag; initiëren en inhaleren van handelingen, gedrag en emoties; evalueren en corrigeren van uitkomsten; verbaal geheugen; aandacht; psychomotorische snelheid.
Pseudodepressief syndroom
Initiatief verlies, affectieve vervlakking en sociale teruggetrokkenheid als gevolg van een laesie of tumor.
Pseudopsychopatisch syndroom
Initiatief aanwezigheid, maar het vermogen tot zelfevaluatie en correctie aangetast als gevolg van een laesie of tumor.
Structural imaging
Het opwekken van magnetische resonanties voor info over verschillen in waterstofdichtheid, weefseltypen, hersenvloeistof of wittestofbanen. Bijv. Magnetic resonantie imaging (MRI) of Diffusion Tensor Imaging (DTI).