De opmaat: Thema 1-3 Flashcards
trouwen
Ze zijn niet met elkaar getrouwd.
to marry
They are not married to each other.
zullen
Ik zal wanneer de muziek is snel dansen.
ik zal | jij/je/u zal zult | zal je/zul je | ze/hij/zij zal | we zullen | jullie zullen | ze zij zullen
shall
I shall dance when the music is fast.
het voorstel
Zij maakt een voorstel nog we eten.
suggestion
She makes a suggestion before we eat.
de afspraak
Ik heb nu vertrekken omdat ik heb een afspraak.
appointment
de belofte
Hij maakt beloften er zijn vriendin.
promise
He makes promises to his girlfriend.
mogen
Mag ik een cola licht?
ik mag | jij/je/u mag | mag je? | ze/hij/zij mag | we mogen | jullie mogen | ze/zij mogen
may
May I have a diet coke?
mogelijk zijn
Het is mogelijk ik kan eten en drinken in de café?
it is possible
Is it possible for me to eat and drink in the cafe?
toegestaan zijn
Toegestaan ben ik in de café eten en drinken?
it is permitted
Am I allowed to eat and drink in the café?
niet verboden zijn
We zijn niet verboden roken?
not forbidden to
We are not forbidden to smoke?
willen
Ik wil een kopje koffie.
ik wil | jij/je/u wil/wilt | wil je? | ze/hij/zij wil | we willen | jullie willen | ze/zij willen
to want
I want a cup of coffee.
verlangen
Wat doe je verlangen?
ik verlang | jij/je/u verlangt | verlang je? | ze/zij/hij verlangt | we verlangen | jullie verlangen | ze/zij verlangen
to desire
What do you desire?
ik verlangde •jij verlangde • verlangde je? • ze verlangde • we verlangden • jullie verlangden •ze verlangden
ik had verlangd •jij had verlangd • ze had verlangd • we hadden verlangd • jullie hadden verlangd • ze hadden verlangd
moeten
Moet ik haar naam weten?
ik moet | jij/je/u moet | moet je | ze/hij/zij moet | we moeten | jullie moeten | ze/zij moeten
must
Must I know her name?
wensen
Wanneer wens je op een ster.
ik wens | jij/je/u wenst | wens je | ze/hij/zij wenst | we wensen | jullie wensen | ze/zij wensen
to wish
When you wish upon a star.
ik wenste • je wenste •hij wenste • we wensten • jullie wensten • ze wensten
ik had gewenst • je had gewenst • hij had gewenst • we hadden gewenst • jullie hadden gewenst •ze hadden gewenst
nodig zijn
Het is nodig we dansen wanneer de muziek snel is.
to be necessary
It is necessary we dance when the music is fast.
verplicht zijn
Ik ben verplicht hun helpen.
to be obliged
I am obliged to help them.
de jas
Ik geeft naar haar mij jas.
jacket
de jassen
de bal
de ballen
Ik ga naar de winkel een bal kopen.
ball
balls
I go to the store to buy a ball.
het mes
Doe je knippen je jas met scharen of knippen?
knife
de messen
de pet
Zij draagt een pet omdat haar haar is slecht.
cap
de petten
de vis
Ik ete graag vlees, met ik ete liever vis.
fish
de vissen
het vlees
Wat doe je heten een persoon wie vlees geen eten?
meat
dragen
Zij draagt een pet omdat haar haar is slecht.
to wear
de schar
Doe je knippen je jas met scharen of messen?
scissor
de kip
Wil je kip of vis?
chicken
de kippen
de kop
Ik wil een kop koffie.
cup
de koppen
de zon
Je bent mij zon en maan en sterren.
sun
de zonnen
de bus
Do je reizen in de trein, bus of auto?
bus
de bussen
de rug
Ik heb pijn in mij rug.
back
de ruggen
de pijn
We hebben geen pijn in onze ruggen.
pain
de pijnen
de aap
Ze gaan naar de dierentuin de apen zien.
monkey
de apen
de maan
Ik zien je in de maanlicht.
moon
de manen
de teen
Ik kietel hij tenen.
toe
de tenen
de geboorte
De geboorte optreedt in de ziekenhuis.
birth
The birth occurs in the hospital.
blij
We zijn blij je hier zijn.
happy
We are happy you are here.
optreden
Waar doe de geboorten optredens?
ik optreed • je/jij/u optreedt • ze/hij/zij optreedt •optreed je? • we/wij optreden • jij/jullie optreden •ze/zij optreden
to occur
Where do the births occur?
het bruidspaar
Het bruidspaar gaan naar Amsterdam voor hun huwelijksreis.
the newlyweds
The newlyweds go to Amsterdam for their honeymoon.
feliciteren
We feliciteren het bruidspaar in de nachtclub.
ik feliciter • je/jij/u felicitert •feliciter je? • ze/zij/hij felicitert • we feliciteren •jullie feliciteren • ze/zij feliciteren
to congratulate
We congratulate the newlyweds in the nightclub.
de taak
Wat is de taak van de brandweerman?
the task
What is the job of the fireman?
de brandweerman
De brandweerman zijn helden.
the fireman
Firemen are heroes.
kennen
Ik ken de eigenaar van de winkel.
Ik ken • jij/je/u kent • ken je? • ze/zij/hij kent • wij/we kennen • jij/jullie kennen •ze/zij kennen
to know (person, fact) transitive verb (needs an object)
I know the owner of the store.
weten
Ik weet wie de winkel bezitten.
to know (exclusively facts) intransitive verb (followed by a clause; dat, waarom, hoe, etc.)
I know who owns the store.
bezitten
Ik bezit de Meerssen fietswinkel.
ik bezit •jij/je/u bezit • bezit je? • ze/hij/zij bezit • we/wij bezitten • jij/jullie bezitten • ze/zij bezitten
to own
I own the Meerssen bike shop.
het Duits
De zus en broer zijn het Duits.
the Germans
The sister and brother are German.
het gezin
Het gezin is op vakantie naar Spaanse gaan.
the family
The family is going on vacation to Spain.
de terugreis
Op de terugreis eten we een stuk pizza met Ranchsaus.
the return trip
On the return we ate a slice of pizza with Ranch.
vergeten
Zij heeft geen geld omdat zij vergat het bij thuis.
ik vergeet •jij/je/u vergeet • vergeet je? • ze/hij/zij vergeet • we/wij vergeten • jij/jullie vergeten • ze/zij vergeten
to forget
She has no money because she forgets it at home.
de Zwitser(s)
De Zwitsers chocolade is lekker.
De Zwitser skiën graag.
the Swiss
with an ‘s’ - adj
The Swiss chocolate is delicious.
w/out an ‘s’ - noun (e.g., the Swiss like chocolate)
The Swiss like to ski.
het wegrestaurant
We eten bij een wegrestaurant op onze reis over het hele land.
the roadhouse
We ate at a truck stop on our trip across the country.
de grens
de grensen
De verenigde staten deel een grens met Mexico.
the border
The United States shares a border with Mexico.
(de) Oostenrijk(er)
De Oostenrijker grens was koud en regenachtig.
(the) Austria(n)
The Austrian border was cold and rainy.
de regen
de regens
Zij draagt een pet omdat het regen is.
the rain
She wore a cap because it is rainy.
merken
Ze merken dat het weer beide heet en koud is.
ik merk •jij/je/u merkt • merk je? • ze/hij/zij merkt • we/wij merken • jij/jullie merken • ze/zij merken
to mark (as in to note)
They find that the weather is both hot and cold.
stil
de stille
Het is stil in de oude kerk.
silent (adj)
the silence, the quiet
It is silent in the old church.
genieten
Geniete de stille.
ik geniet •jij/je/u geniet • geniet je? • ze/hij/zij geniet • we/wij genieten • jij/jullie genieten • ze/zij genieten
to enjoy
Enjoy the quiet.
beide
Beide zussen zijn korter dan hun broers.
both
Both sisters are shorter than their brothers.
het echtpaar
de echtparen
Het echtpaar genieten hun huwelijksreis in Oostenrijk.
the couple
The couple enjoy their honeymoon in Austria.
helpen
Ik kan je helpen met uw huiswerken.
ik help •jij/je/u helpt • help je? • ze/hij/zij helpt • we/wij helpen • jij/jullie helpen • ze/zij helpen
to help
I can help with your housework.
kijken
Jullie kijken in de venster voor uw kinderen.
ik kijk •jij/je/u kijkt • kijk je? • ze/hij/zij kijkt • we/wij kijken • jij/jullie kijken • ze/zij kijken
to look
You look in the window for your children.
zeggen
Hoe zeg je ‘the car’ in Nederlands?
ik zeg •jij/je/u zegt • zeg je? • ze/hij/zij zegt • we/wij zeggen • jij/jullie zeggen • ze/zij zeggen
to say
How do you say ‘the car’ in Dutch?
het venster
de vensteren
Sluit je het venster omdat het is koud.
the window
Close the window because it is cold.
sluiten
Ze sluiten de deur omdat het weer koud is.
ik sluit •jij/je/u sluit • sluit je? • ze/hij/zij sluit • we/wij sluiten • jij/jullie sluiten • ze/zij sluiten
to close
They close the door because the weather is cold.
de aap
de apen
De apen eten bananen.
the monkey
The monkeys eat bananas.
de maan
de manen
De maan gisteren was oranje en geel.
the moon
The moon yesterday was orange and yellow.
de teen
de tenen
Mijn tenen hebben pijn wanneer ik op de strand lopen.
the toe
My toes hurt when I walk on the beach.
het been
de benen
the leg
tien
tienen
ten
het wiel
de wielen
the wheel
de boot
de boten
the boat
de boom
de bomen
the tree
het vuur
de vuren
the fire
de muur
de muren
the wall
de boek
de boeken
the book
de hoek
de hoeken
the corner
de mouw
de mouwen
the sleeve
de pauw
de pauwen
the peacock
het huis
de huisen
the house
de buik
de buiken
the stomach
de neus
de neusen
the nose
de heup
de heupen
the hip
de pijl
de pijlen
the arrow
het zeil
de zeilen
the sail
praten
De gemeente praat met buurt over veiligheid.
ik praat •jij/je/u praat • praat je? • ze/hij/zij praat • we/wij praten • jij/jullie praten • ze/zij praten
to talk
The local government talks with neighborhoods about safety.
binnenkort
Zij praat binnenkort met haar ouders over haar geldproblemen.
shortly, quickly
She speaks soon with her parents about her money problems.
opnieuw
Zullen we opnieuw om de muziek dansen.
again, over again
Shall we dance to the music again?
het overleg
Een afspraak met haar procureur is een overleg.
the discussion
An appointment with her lawyer is a consultation.
de bewoner
de bewoners
Susan aaien graag haar honden maar zij aaien liever haar katten.
resident
residents
Susan likes petting her dogs but would rather pet her cats.
de buurt
de buurten
De bewoners van de buurt willen antwoorden om hun vragen.
neighborhood
neighborhoods
The residents of the neighborhood want answers to their questions.
de wijk
de wijken
Vandaag de gemeente van de wijken in Maastricht en Sittard zijn over de slecht kwesties stemmen.
district
districts
Today the local governments of the districts in Maastricht and Sittard are voting on the bad issues.
de kwestie
de kwesties
De slecht kwesties zijn de alleen kwesties niet.
the issue
the issues
The bad problems are not the only problems.
de onrust
de onrusten
We reizen niet naar Egypt omdat der is veel onrust.
unrest/disquiet
unrests/clashes
We do not travel to Egypt because there is much unrest.
veroorzaken
Het vermist vliegtuig veroorzaakt veel onrust.
ik veroorzaak •jij/je/u veroorzaakt • veroorzaak je? • ze/hij/zij veroorzaakt • we/wij veroorzaken • jij/jullie veroorzaken • ze/zij veroorzaken
to cause
The missing airplane caused much unrest.
veel
Veel mensen geloof in buitenaardsen.
many/much
Many people believe in aliens.
het vliegtuig
de vliegtuigen
Het vliegtuig is koude hoewel het buiten heet is.
airplane
airplanes
The plane is cold though it is hot outside.
vermist
De puzzel heeft vermist stukken.
missing
The puzzle has missing pieces.
geloven
Ik geloof haar zus maar ik geloof niet haar broer.
ik geloof •jij/je/u gelooft • geloof je? • ze/hij/zij gelooft • we/wij geloven • jij/jullie geloven • ze/zij geloven
to believe
I believe her sister but I don’t believe her brother.
het buitenaards wezen
de buitenaards wezens
De mensen geen hebben hoofden omdat de buitenaards wezens hen eten.
extraterrestrials
aliens
The people don’t have heads because the aliens ate them.
hoewel
De kat is rustig overdag hoewel ‘s nachts ze vindt het leuk zingen.
although, though, even though
The cat is quiet during the day although at night it likes to sing.
heet
Duitsland is heet.
hot
Germany is hot.
het buiten
de buitens
Zijn broers zijn buiten maar zijn moeder is binnen.
outside
outsides
His brothers are outside but his mother is inside.
het stuk
de stukken
De vermist stukken zijn binnen de lade.
piece
pieces
The missing pieces are in the drawer.
het hoofd
de hoofden
Ik denk met mijn hoofd en ik voel met mijn hart.
head
heads
I think with my head and I feel with my heart.
rustig
Het ziekenhuis is rustig omdat de mensen zijn ziek.
quiet
The hospital is quiet because people are sick.
zingen
Je zingt omdat je houdt van het.
ik zing •jij/je/u zingt • zing je? • ze/hij/zij zingt • we/wij zingen • jij/jullie zingen • ze/zij zingen
to sing
You sing because you love it.
binnen
Ik ben mooi binnen en buiten.
inside
I am beautiful inside and outside.
de lade
de lades
Het bureau lades zijn bruin en blauwe.
drawer
drawers
The desk drawers are brown and blue.
denken
Ik denk omdat ik ben.
ik denk •jij/je/u denkt • denk je? • ze/hij/zij denkt • we/wij denken • jij/jullie denken • ze/zij denken
to think
I think because I am.
voelen
Jullie voelen pijn in uw ruggen en hoofden.
ik voel •jij/je/u voelt • voel je? • ze/hij/zij voelt • we/wij voelen • jij/jullie voelen • ze/zij voelen
to feel
You all feel pain in your backs and heads.
het hart
de harten
Ik heb een groot hart.
heart
hearts
I have a big heart.
het kantoor
de kantoren
Het kantoor heeft veel mensen op zeven verdiepingen.
office
offices
The office has many people on seven floors.
de verdieping
de verdiepingen
De trein station heeft twee verdiepingen.
floor (levels)
floors
The train station has two floors.
het ei
de eieren
In de ochtend eten we eieren naar het huis van haar moeder.
egg
eggs
In the morning we eat eggs at her mother’s house.
de ochtend
de ochtenden
Altijd we gaan naar de markt in de ochtenden.
morning
mornings
We always go to the market in the mornings.
het verschil
de verschillen
Ik vind de verschillen van leven leuk.
difference
differences
I like the differences in life.
de voorganger
de voorgangers
Haar voorgangers doen moeilijk spullen.
predecessor
predecessors
Her predecessors do bad things.
bijna (als)
Zij zingt bijna als Whitney Houston.
almost (like)
She almost sings like Whitney Houston.
net
Hij kijkt als hij het nieuws net ontdekken is.
just (so)
He looks like he just discovered the news.
zo
Hij drinkt water zo dat hij dansen meer kan.
so
He drinks water so he can dance more.
bekend
Het is niet bekend.
known
It is not known.
lezen
Ik lees de boeken.
ik lees •jij/je/u leest • lees je? • ze/hij/zij leest • we/wij lezen • jij/jullie lezen • ze/zij lezen
to read
I read the books.
enkel
Hij vergeet zijn enkel boek in de auto. (adj)
Zij gaat naar de winkel enkel cadeautjes kopen. (adv)
adj; single, only, one
adv; merely, just, some
He forgets his only book in the car.
She goes to the store to buy some presents.
eing
adj; single, one, only
alleen
Hij trok alleen mooie vrouwen naar de winkel.
adv; only, alone, solely
conj; only, if only
He attracts only beautiful women to the store.
allemaal
Je bent mijn allemaal.
Allemaal in de winkel was mooier dan de volgende winkel.
everything
You’re my everything.
Everything in the store was prettier than the next store.
ervan
it, whose
de overheid
de overheden
government (the body)
governments
de regering
de regeringen
government (regime, administration)
governments
door
by (via someone, something)
al meer dan
Hij heeft al meer dan 100.000 euro’s in de bank.
over
de bezoeker
de bezoekers
visitor
visitors
de bioscoop
de biosopen
cinema
cinemas
trokken
De film trok al meer dan 100.000 bezoekers naar de bioscoop.
ik trok •jij/je/u trok • trok je? • ze/hij/zij trok • we/wij trokken • jij/jullie trokken • ze/zij trokken
to attract, to draw, to pull
The film attracts more than 100,000 visitors to the cinema.
wiens/wier, waarvan
Ik wil werken met een persoon wier man leuk is.
Ik wil werken met een man wiens vrouw leuk is.
Ik wil werken met een vrouw wier man leuk is.
Waarvan is huis geel?
whose
I want to work with a person whose husband is nice.
I want to work with a man whose wife is nice.
I want to work with a woman whose husband is nice.
Whose house is yellow?
waar
onwaar
true
untrue
vals
false
juist
onjuist
correct
incorrect
verkeerd
wrong
recht
right
links
left
verwacht
onverwacht
expected
unexpected
mannelijk
male
vrouwelijk
female
verwijzen
to refer
het ding
de dingen
thing
things
de bekroning
the award, the crowning
uitreiken
to distribute
bereiken
to reach (a goal)
reiken
to reach, to stretch
behalen
to achieve
de toenmalig
former
levenslang
lifelong
de verpleegster
nurse
krijgen
Ik krijg een cadeautje in de winkel.
ik krijg •jij/je/u krijgt • krijg je? • ze/hij/zij krijgt • we/wij krijgen • jij/jullie krijgen • ze/zij krijgen
to get, to receive
I get a present in the shop.
voeren
Je voert de informaties in de computer.
ik voer •jij/je/u voert • voer je? • ze/hij/zij voert • we/wij voeren • jij/jullie voeren • ze/zij voeren
to enter
Enter the information into the computer.
brengen
Met de regen brengt veel onrust.
ik breng •jij/je/u brengt • breng je? • ze/hij/zij brengt • we/wij brengen • jij/jullie brengen • ze/zij brengen
to bring
With the rain brings much unrest.
reageren
Reageer op de foto alsjeblief.
ik reageer •jij/je/u reageert • reageer je? • ze/hij/zij reageert • we/wij reageren • jij/jullie reageren • ze/zij reageren
to react
Comment on the photo please.
delen
Je kan om te reageren of om te delen de foto op Facebook.
Vandaag deel ik mijn hart met mijn gezin.
ik deel •jij/je/u deelt • deel je? • ze/hij/zij deelt • we/wij delen • jij/jullie delen • ze/zij delen
to share
You can respond to or share the photo on Facebook.
schrijven
We schrijven onze testamenten met de advocaat.
ik schrijf •jij/je/u schrijft • schrijf je? • ze/hij/zij schrijft • we/wij schrijven • jij/jullie schrijven • ze/zij schrijven
to write
We write our wills with the lawyer.
markeren
Markeer de vloer en dan we kunnen dansen.
ik markeer •jij/je/u markeert • markeer je? • ze/hij/zij markeert • we/wij markeren • jij/jullie markeren • ze/zij markeren
to mark (make a mark)
Mark the floor and then we can dance.
de vloer
Zij schildert de vloer rood.
floor (physical)
schilderen
Hij geschilderd de fiets groen, rood en goud.
ik schilder •jij/je/u schildert • schilder je? • ze/hij/zij schildert • we/wij schilderen • jij/jullie schilderen • ze/zij schilderen
to paint
He painted the bike green, red and gold.
alles
Ik vind alles dieren leuk zijn.
all
I think all animals are nice.
als
Markeren als gelezen.
as, like
Mark as read.
indien
Ik wil een kopje koffie maar alleen indien het is heet.
if
I want a cup of coffee, but only if it is hot.
bekijken
Kan je bekijken de pagina’s?
Alles bekijken
ik bekijk •jij/je/u bekijkt • bekijk je? • ze/hij/zij bekijkt • we/wij bekijken • jij/jullie bekijken • ze/zij bekijken
to view, to see
Can you view all the pages?
View all
de melding
de meldingen
Gezichtenboek meldingen zijn een makkelijke manier de activiteiten van uw vrienden kennen.
notification
notifications
Facebook notifications are an easy way to know your friend’s activities.
de instelling
de instellingen
setting
settings
het gezicht
de gezichten
face
faces
melden
Ik gemeld naar de overheid over het slechte weer.
ik meld •jij/je/u meldt • meld je? • ze/hij/zij meldt • we/wij melden • jij/jullie melden • ze/zij melden
to notify, to report
I reported to the government about the bad weather.
toevoegen
Hij toegevoegd veel foto’s op zijn gezichtenboeke profiel.
ik toevoeg •jij/je/u toevoegt • toevoeg je? • ze/hij/zij toevoegt • we/wij toevoegen • jij/jullie toevoegen • ze/zij toevoegen
to add
He added many pictures to his Facebook profile.
het profiel
de profielen
profile
profiles
moeten
Je moet toevoegen informatie over jezelf op uw gezichtenboeke profiel.
should
You should add information about yourself to your Facebook profile.
het bericht
de berichten
message
messages
veranderen
Ik veranderd mijn gezichtenboek taalinstellingen op Nederlands. Nu ben ik voorkomende Nederlandse woorden leren.
ik verander •jij/je/u verandert • verander je? • ze/hij/zij verandert • we/wij veranderen • jij/jullie veranderen • ze/zij veranderen
to change
I changed my Facebook language settings to Dutch. Now I am learning many more common Dutch words.
plaatsen
Plaats uw reageren in de doos.
Je plaatst de plaat op de tafel.
ik plaats •jij/je/u plaatst • plaats je? • ze/hij/zij plaatst • we/wij plaatsen • jij/jullie plaatsen • ze/zij plaatsen
to place, to put
Place your comments in the box.
You place the plate on the table.
drukken
Druk de button indien je wil een kopje koffie.
ik druk •jij/je/u drukt • druk je? • ze/hij/zij drukt • we/wij drukken • jij/jullie drukken • ze/zij drukken
to press
Press the button if you want a cup of coffee.
weergeven
Alles weergeven.
Je weergeeft de meldingen op de weergeven.
ik weergeef •jij/je/u weergeeft • weergeef je? • ze/hij/zij weergeeft • we/wij weergeven • jij/jullie weergeven • ze/zij weergeven
to display, to show
Show all.
You display the notifications on the display.
de doos
de doosen
the box
the boxes
het bestand
de bestanden
file
files
beantwoorden
Ik beantwoord niet haar wanneer zij roept mijn naam.
ik beantwoord •jij/je/u beantwoordt • beantwoord je? • ze/hij/zij beantwoordt • we/wij beantwoorden • jij/jullie beantwoorden • ze/zij beantwoorden
to answer
I do not answer when she calls my name.
roepen
Ik roep uw naam op de telefoon.
ik roep •jij/je/u roept • roep je? • ze/hij/zij roept • we/wij roepen • jij/jullie roepen • ze/zij roepen
to call, to exclaim
I call your name on the telephone.
de actie
de acties
action
actions
spreken
Ik spreek een beetje Nederlands.
ik spreek •jij/je/u spreekt • spreek je? • ze/hij/zij spreekt • we/wij spreken • jij/jullie spreken • ze/zij spreken
to speak
I speak a little Dutch.
ik sprak • je sprak • hij sprak • we spraken •jullie spraken • ze spraken
ik had gesproken • je had gesproken •hij had gesproken • we hadden gesproken • jullie hadden gesproken • ze hadden gesproken
uitnodigen
Je moet niet uitnodigen persoons zonder een boot.
to invite
You should not invite people without a boat.
zonder
Je moet niet uitnodigen persoons zonder een boot.
without
You should not invite people without a boat.
wissen
Alles wissen.
Zij had gewist de tafel na het diner.
ik wis •jij/je/u wist • wis je? • ze/hij/zij wist • we/wij wissen • jij/jullie wissen • ze/zij wissen
to clear, to wipe
Clear all.
She clears the table after diner.
ik wiste •jij/je/u wiste • wiste je? • ze/hij/zij wiste • we/wij wisten • jij/jullie wisten • ze/zij wisten
ik heb gewist •jij/je/u hebt gewist • heeft gewist je? • ze/hij/zij heeft gewist • we/wij hebben gewist • jij/jullie hebben gewist • ze/zij hebben gewist
ik had gewist •jij/je/u had gewist • had gewist je? • ze/hij/zij had gewist • we/wij hadden gewist • jij/jullie hadden gewist • ze/zij hadden gewist
na
Eerste de zinger na de kinderen.
after
First the singer after the children.
het diner
de diners
Ik eet graag het diner maar ik liever van het ontbijt eten.
diner
diners
I like eating dinner, but I prefer to eat breakfast.
de lunch
de lunchen
We zullen eten de lunch na we het ontbijt eten.
lunch
lunches
We will eat lunch after we eat breakfast.
het ontbijt
de ontbijten
Ik eet graag het diner maar ik liever van het ontbijt eten.
breakfast
breakfasts
I like eating dinner, but I prefer to eat breakfast.
achter
Je zult volgen achter de ouders van de kinderen omdat je bent te langzaam.
behind, after
You will follow behind the parents of the children because you are too slow.
volgen
Mijn favoriete programma volgt ‘Absolutely Fabulous’.
ik volg •jij/je/u volgt • volg je? • ze/hij/zij volgt • we/wij volgen • jij/jullie volgen • ze/zij volgen
to follow
My favorite program follows Absolutely Fabulous.
ik volgde •jij/je/u volgde • volgde je? • ze/hij/zij volgde • we/wij volgden • jij/jullie volgden • ze/zij volgden
ik heb gevolgd •jij/je/u hebt gevolgd • heeft gevolgd je? • ze/hij/zij heeft gevolgd • we/wij hebben gevolgd • jij/jullie hebben gevolgd • ze/zij hebben gevolgd
ik had gevolgd •jij/je/u had gevolgd • had gevolgd je? • ze/hij/zij had gevolgd • we/wij hadden gevolgd • jij/jullie hadden gevolgd • ze/zij hadden gevolgd
ik zal gevolgd •jij/je/u zult gevolgd • zal gevolgd je? • ze/hij/zij zal gevolgd • we/wij zullen gevolgd • jij/jullie zullen gevolgd • ze/zij zullen gevolgd
ik zal gevolgd hebben •jij/je/u zult gevolgd hebben • zal gevolgd hebben je? • ze/hij/zij zal gevolgd hebben • we/wij zullen gevolgd hebben • jij/jullie zullen gevolgd hebben • ze/zij zullen gevolgd hebben
te
De lucht en de zee zijn nooit te blauw.
too
The sky and the sea are never too blue.
langzaam
traag
Wil je een snelle of langzame trein?
slow
Do you want a fast or slow train?
tussen
Wat is het verschil tussen hemel en aarde?
between
What is the difference between heaven and earth?
blijven
Ik blijf en de school tijdens de tornado.
to remain, to stay
I remain in the school during the tornado.
de favoriet
de favorieten
favorite
favorites
de hemel
de hemelen
heaven
heavens
de oceaan
de oceanen
ocean
oceans
nooit
never
de lucht
de luchten
Ik adem lucht.
air, sky
skies
I breathe air.
de zee
de zee’s
sea
seas
ademen
to breathe
de aarde
earth
de school
de scholen
school
schools
de tornado
tornado
tijdens
during
annuleren
Voor het diner heb besteld ik pizza maar dan later ik heb geannuleerd.
ik volg •jij/je/u volgt • volg je? • ze/hij/zij volgt • we/wij volgen • jij/jullie volgen • ze/zij volgen
to cancel
I ordered pizza for dinner but then canceled it later.
ik annuleerde •jij/je/u annuleerde • annuleerde je? • ze/hij/zij annuleerden • we/wij annuleerden • jij/jullie annuleerden • ze/zij annuleerden
ik heb geannuleerd •jij/je/u hebt geannuleerd • heeft geannuleerd je? • ze/hij/zij heeft geannuleerd • we/wij hebben geannuleerd • jij/jullie hebben geannuleerd • ze/zij hebben geannuleerd
ik had geannuleerd •jij/je/u had geannuleerd • had geannuleerd je? • ze/hij/zij had geannuleerd • we/wij hadden geannuleerd • jij/jullie hadden geannuleerd • ze/zij hadden geannuleerd
ik zal annuleren •jij/je/u zult annuleren • zal annuleren je? • ze/hij/zij zal annuleren • we/wij zullen annuleren • jij/jullie zullen annuleren • ze/zij zullen annuleren
ik zal geannuleerd hebben •jij/je/u zult geannuleerd hebben • zal geannuleerd hebben je? • ze/hij/zij zal geannuleerd hebben • we/wij zullen geannuleerd hebben • jij/jullie zullen geannuleerd hebben • ze/zij zullen geannuleerd hebben
bestellen
We bestelde onze voedsel bij de tafel.
ik bestel • je/jij bestelt • bestel je? • ze/zij/hij bestelt • we/wij bestellen • jullie/jij bestellen • ze/zij bestellen
to order (pizza)
We ordered our food at the table.
ik bestelde • je/jij bestelde •ze/zij/hij bestelde • we bestelden • jullie bestelden •ze/zij bestelden
ik zal bestellen • je/jij zult bestellen • ze/zij/hij zal bestellen •we/wiz zullen bestellen •jullie/jij zullen bestellen •ze/zij zullen bestellen
ik heb besteld •je/jij hebt besteld •ze/zij/hij heeft besteld •we/wij hebben besteld • jij/jullie hebben besteld •ze/zij hebben besteld
ik had besteld • je/jij had besteld •ze/zij/hij had besteld •we/wij hadden besteld • jullie/jij hadden besteld •ze/zij hadden besteld
ik zal besteld hebben • je/jij zult besteld hebben •ze/zij zal besteld hebben •we zullen besteld hebben • jullie/jij zullen besteld hebben • ze/zij zullen besteld hebben
bijwerken
Ik bijwerken mijn gezichtenboek profiel.
ik bijwerk • je/jij bijwerkt •ze/zij/hij bijwerkt •we/wij bijwerken •jij/jullie bijwerken • ze/zij bijwerken
to update
I update my Facebook profile.
ik werkte bij •je/jij bijwerkte •ze/zij/hij bijwerkte •we/wij bijwerkten •je/jullie bijwerkten •ze/zij bijwerkten
ik zal bijwerken • je/jij zult bijwerken •ze/zij/hij zal bijwerken •we zullen bijwerken •jij/jullie zullen bijwerken •ze/zij zullen bijwerken
ik heb bijgewerkt •je/jij hebt bijgewerkt •ze/zij/hij heeft bijgewerkt •we/wij hebben bijgewerkt •je/jullie hebben bijgewerkt •ze/zij hebben bijgewerkt
ik had bijgewerkt •je/jij had bijgewerkt •ze/zij/hij had bijgewerkt •we/wij hadden bijgewerkt •je/jullie hadden bijgewerkt •ze/zij hadden bijgewerkt
ik zal bijgewerkt hebben •je/jij zult bijgewerkt hebben •ze/zij/hij zal bijgewerkt hebben •we/wij zullen bijgewerkt hebben • je/jullie zullen bijgewerkt hebben •we/wij zullen bijgewerkt hebben
bruto
Ik vind niet koud voedsel leuk, ik vind het bruto.
gross
I do not like cold food, I think it’s gross.
in plaats daarvan
Ga naar de mall in plaats daarvan de markt.
instead (in place thereof)
Go to the mall instead of the market.
kiezen
to choose
verkopen
to sell
leveren
to deliver, to supply
verzenden
to send, to ship
zetten
to send, to put
het verlang
de verlangen
wish
desire
de lijst
de lijsten
Geef me de lijst.
list
lists
Give me the list.
wijzigen
Gisteren gewijzigd ik mijn Facebook profiel.
to modify, to edit
Yesterday I edited my Facebook profile.
taggen
Hij tagde een foto van zijn broer.
to tag (physically)
He tagged a photo of his brother.
ui
uien
Vind ik niet leuk uien met mijn eieren.
onion
onions
I do not like onions with my eggs.
de slager
de slagerij
the butcher
het varkensvlees
pork
het rundvless
beef
het lamsvlees
lamb
het gehakt
chopped meat
de rollade
roulade
de ham
ham
de salami
salami
de cervelaat
saveloy (sausage)
de paté
paté
de bakker
de bakkerij
the baker
the bakery
het brood
bread
het wit (brood)
white bread
het bruin (brood)
brown bread
het volkoren (brood)
whole wheat bread
het stokbrood
baguette
de krentenbol
bun
de croissant
croissant
het broodje
roll
het bolletje
roll
het koek
cake
de taart
pie, tart
de cake
cake
de vlaai
flan
de stroopwafel
stroop waffle
de koekje
cookies
het gebak
cake
het varken
de varkens
pig
pigs
opslagen
Opslaan uw informatie voor later.
ik opslaan • je/jij opslaan •ze/zij/hij opslaan •we/wij opslaan •jij/jullie opslaan • ze/zij opslaan
to save, to store
Save your information for later.
bevestigen
Bevestigen uw de bestelling met het vrouw.
ik bevestig • je/jij bevestigt •ze/zij/hij bevestigt •we/wij bevestigen •jij/jullie bevestigen • ze/zij bevestigen
to confirm
Confirm your order with the woman.
afwijzen
Drukken ‘afwijzen’ als je niet leuk vinden.
ik afwijs •je/jij afwijst •ze/zij/hij afwijst •we afwijzen •jullie afwijzen •ze/zij afwijzen
to reject
laten
Me laten weten als je de voorwaarden afwijst.
ik laat •je/jij laat •ze/zij/hij laat •we laten •jullie laten •ze/zij laten
to let
Let me know if you reject the terms.
de voorwaarde
de voorwaarden
terms, conditions
terms, conditions
verbergen
Ik verborg het cadeautje in de laden.
ik verberg •je/jij verbergt •ze/zij/hij verbergt •we verbergen • jullie verbergen •ze/zij verbergen
to hide
I hide the present in the drawers.
de zijbalk
de zijbalken
sidebar
sidebars
het sort
de sorten
the kind
the kinds
duur
expensive
goodkoop
cheap
weinig
little
hoog
high
laag
low
de groentenboer
green grocer
de groenten
vegetables
de sla
salad
de boontjes
beans
de snijbonen
string beans
de bloemkool
cauliflower
de spinazie
spinach
de andijvie
andives
de prei
leek
de komkommer
cucumer
de paprika
pepper
de ui
egg
de aardappel
potato
de fruit
fruit
de appel
apple
de sinaasappel
orange
de peer
pear
de banaan
banana
de mandarijn
tangerine
de aardbei
strawberry
de kers
cherry
de framboos
raspberry
de druif
grape
de meloen
melon
de ananas
pineapple
de kaaswinkel
cheese shop
jonge kaas
young cheese
belegen kaas
Belgian cheese
oude kaas
old cheese
de poelier
poultry shop
de kip
chicken
de kipfilet
check filet
de kippenpoot/de kippenbout
chicken leg
de slijter
de slijterij
liquor
liquor store
het bier
beer
de rode wijn
red wine
de witte wijn
white wine
de rosé
rose wine
de port
port wine
de jenever
gin
de whiskey
whiskey
de supermarkt
super market
de melk
milk
de spaghetti
spaghetti
het wc-papier
toilet paper
de thee
tea
de suiker
sugar
de boter
butter
de ketchup
katchup
de olie
oil
de vuilniszakken
garbage bags
de schoenenzaak
shoe store
de schoen
de schoenen
shoe
shoes
de laars
de laarzen
boot
boots
de sok
de sokken
sock
socks
de pantoffel
de pantoffels
slipper
slippers
de kledingwinkel
clothing store
de broek
pants
de spijkerbroek
jeans (nail pants)
de rok
skirt
de jurk
gown
het overhemd
shirt
het t-shirt
t-shirt
het shirt
shirt
de blouse
blouse
het pak
suit
het kostuum
costume
het colbert
jacket, blazer
het vest
vest
de trui
sweater
de jas
jacket, coat
de sjaal
scarf
de handschoen
de handschoenen
glove
gloves
de stropdas
tie
de pyjama
pyjamas
het ondergoed
underwear
de onderbroek
underpants
de bh
de bh’s
bra
bras
het slipje
panties
de drogist
de drogisterij
druggist
drugstore
de aspirine
aprisin
de keeltabletten
throat lozenges
de douchecreme
shower gel
de lippenstift
lipstick
de pleister
de pleisters
plaster
het verband
bandage
de elekrtonicawinkel
electronics store
de televisie
television
de cd-speler
CD player
de dvd-speler
DVD player
de dvd-recorder
DVD recorder
de cd-rom
CD ROM
de mp3-speler
mp3 player
de computer
computer
de laptop
laptop
de printer
printer
de bouwmarkt
hardware store
de hamer
hammer