darmen Flashcards

1
Q

wat zijn hydrolases?

A

enzymen die water gebruiken bij het splitsen van een substraat
voordeel: in extracellulair milieu is water altijd beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

levert hydrolyse energie op?

A

ja, in de vorm van warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe heten hydrolases voor kookhydraten?

A

glycosidasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe heten hydrolases voor eiwitten?

A

amidasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe heten hydrolases voor vetten?

A

esterasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke 4 vormen komen koolhydraten in ons lichaam voor?

A
  • zetmeel (60%)
  • sacharose (35%)
  • lactose
  • glycogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uit welke 3 bouwstenen zijn koolhydraten opgebouwd?

A

glucose
fructose
galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is zetmeel en welke twee vormen bestaan er

A

zetmeel is een polymeer van D-glucose, er zijn twee vormen: amylose en amylopectine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke 4 typen bindingen in koolhydraten zijn er?

A

a-1,4-binding (linear)
a-1,6-binding (vertakking)
a-1,2-binding
b-1,4-binding

elke binding heeft een eigen enzym dat het af kan breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 4 enzymen?

A

A-amylase
glucoamylase
surcrase-isomaltase
lactase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom kunnen we cellulose niet verteren?

A

we zijn niet in staat om een b-1,4 binding tussen twee glucosemoleculen te verbreken, we kunnen dit wel tussen glucose en fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

a-amylase secretie

A

eerst uit speekselklier

geinactiveerd in maag

opnieuw gesecreteerd in pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat knipt a-amylase?

A
  • knipt a-1,4 (niet 1,6)
  • knipt geen a-1,4 aan het eind (dus je krijgt nooit vrije glucose)
  • knipt geen 1,4 naast 1,6 (knipt dus niet na een vertakkingspunt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke drie stukken kunnen ontstaan er nadat a-amylase heeft gewerkt?

A
  • maltose (2 glucosemoleculen)
  • maltriose (3 glucosemoleculen)
  • a-limited dextrin (heeft het vertakkinspunt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

enzymen dunnedarmoppervlak

A

gluco-amylase (=maltase)
sucro-isomaltase
lactase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gluco-amylase

A

splitst maltose en maltriose in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

drie functies sucro-isomaltase

A
  • splitst a-limited dextrine in glucose
  • splitst maltose en maltriose in glucose
  • splitst de binding tussen fructose en glucose (=sucrose/saccharose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

lactase

A

splitst lactose in glucose an galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de vier enzymen voor koolhydraatvertering?

A

a-amylase
gluco-amylase (=maltase)
sucro-isomaltase
lactase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

SGLT-1

A

natriumafhankelijke glucose en galactose transporter op dunnedarm oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

GLUT-5

A

transporteert fructose passief (niet natriumafhankelijk) over celmembraan dunne darm oppervlak

22
Q

wat is het traagste enzym in de koolhydraatvertering

A

lactase

23
Q

waarom zitten de transporteurs zo dicht op de enzymen? (koolhydraatvertering)

A

je wil de vrijgekomen glucose galactose en fructose zo snel mogelijk over de celmembraan van de enterocyt verplaatsen om osmotische belasting te voorkomen

24
Q

eindproducten koolhydraatvertering

A

glucose
galactose
fructose

25
Q

wat zijn de eindproducten van eiwitvertering?

A

aminozuren
dipeptiden
tripeptiden

26
Q

welke drie soorten enzymen breken eiwitten af?

A

endopeptidasen
carboxypeptidasen
aminopeptidases

27
Q

endopeptidasen waar worden die uitgescheiden?

A

door de pancreas en de maag

28
Q

voorbeelden endopeptidasen

A

trypsine
pepsine
chymotrypsine
elastase

29
Q

functie endopeptidasen

A

kunippen de peptiden in het midden zodat er meer substraat aan de andere enzymen wordt aangeboden

30
Q

functie carboxypeptidasen

A

knippen carboxylgroepen van aminozuren

31
Q

functie aminopeptidasen

A

knippen de aminogroep van de aminozuren

32
Q

endopeptidases binden aan verschillende sequenties

A
Endopeptidases:
	• Pepsine--> zuur
	• Trypsine --> basisch
	• Chemotrypsine --> hydrofoob
	• Elastase --> klein
33
Q

nut lipiden

A

energiebron
drager vetoplosbare vitamines
enige bron van essentiele vetzuren

34
Q

belangrijkste componenten lipiden

A

triglyceriden (90%)
fosfolipides
cholesterol

35
Q

a-lipase (vetvertering)

A

het belangrijkste lipase komt uit de pancreas en werkt alleen maar goed in een licht basisch milieu en met een colipase

het slplits trigliceriden

36
Q

soorten lipases (vet vertering)

A

maaglipase (beginnetje in maag)
pancreaslipase (belangrijkst)
melk lipase

37
Q

maaglipase

A
  • uit hoofdcel maag
  • zuur pH optimum
  • pepsine resistent
  • trypsinegevoelig (wanneer het in het duodenum komt dan wordt het afgebroken door trypsine)
38
Q

melklipase

A

zuur resistent

39
Q

zeetmeel: amylose

A

bouwsteen: D-glucose
binding: a-1,4

40
Q

zetmeel: amylopectine

A

bouwsteen: D-glucose
binding: a-1,4 + a-1,6

41
Q

glycogeen

A

bouwsteen: glucose/fructose
binding: a-1,4 + a-1,6

42
Q

saccharose

A

bouwsteen: glucose/fructose
binding: a-1,2

43
Q

lactose

A

bouwsteen: glucose/fructose
binding: B-1,4

44
Q

soorten koolhydraten om af te breken:

A

zetmeel: amylose en amylopectine
glycogeen
saccharose
lactose

45
Q

wat is nodig voor verteren van langketen vetzuren?

A

gemengde galmicel, dan kan het opgenomen worden door de enterocyt

46
Q

wat is nodig voor de galmicel

A

galzouten en lipase

47
Q

doel galzouten in de vertering

A

ze emulgeren het vet voor meer raakoppervlak voor het lipase

48
Q

doel lipase

A

het splitsen van de trigliceriden in 2-MG en FFA

49
Q

waarom kunnen de FFA en 2-MG passief naar binnen?

A

door een protonpomp op de enterocyt die ervoor zorgt dat de de trygliceriden en vetzuren geneutraliseerd worden

50
Q

wat gebeurt er in de enterocyt met LCT

A

het wordt weer terug omgezet in TG –> verpakt in chylomicron –> afgegeven aan lymfe

51
Q

verschil vertering MCT

A

ze zijn kleiner en hebben geen gemengde galmicellen (en dus galzouten en lipase) nodig om te worden opgenomen in de enterocyt (kan wel)

52
Q

wat gebeurt er in de enterocyt met MCT

A

door esterases worden de trigliceriden omgezet in 3 vrij vetzuren en 1 monoglycerideketen