Daniel - ga je mee naar de stad Flashcards

1
Q

Wat vind je vooral op het platteland?

A

akkers, weilanden, boomgaarden en bossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een boomgaard?

A

een tuin waar dezelfde soort fruitbomen in staand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Groenten die op de akker verbouwd worden, worden?

A

groenten van de volle grond genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kassen?

A

Glazen huizen waar groenten in verbouwd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke groeten worden in kassen verbouwd?

A

Groenten die niet goed tegen de kou kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van de akkers of boomgaarden gaan groente en fruit naar de?

A

veiling, daar wordt het gekocht door winkeliers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soms gaan groente en fruit naar een?

A

fabriek waar het in blikken, potten of diepvriespakken gedaan wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In een stad?

A

wonen mensen dicht bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom worden in een stad woningen boven op elkaar gebouwd?

A

Omdat er weinig ruimte is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omdat er niet zo veel ruimte is

A

worden de woningen bovenop elkaar gebouwd, niet iedereen heeft dan een tuin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rond de flats

A

zijn parken aangelegd (bin bijna alle steden van Nederland)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veel mensen

A

werken in de stad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor werk doen mensen in de stad?

A

Werken in een winkel of op kantoor, in een garage of fabriek, bij de politie of brandweer, in het ziekenhuis of bij de reinigingsdienst van de gemeente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In hun vrije tijd kunnen mensen

A

naar de film of het theater gaan, een museum bezoeken of gewoon gezellig winkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het verkeer in de stad is

A

behoorlijk druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke verovermiddelen ken je?

A

Auto, bus, trein, boot, vliegtuig, fiets.

17
Q

Voor auto’s zijn

A

parkeergarages gebouwd

18
Q

Om van naar een andere plek te reizen gebruiken mensen

A

vervoermiddelen

19
Q

Hoe is het vervoer in de stad geregeld?

A

Voor fietsen en auto’s zijn wegen aangelegd. Bussen, trams, taxi’ss en metro hebben vaak aparte rijbanen. Voor auto’s zijn parkeergarages gebouwd.

20
Q

Een auto rijd over

A

een weg, die ook over een brug of door een tunnel kan gaan

21
Q

Een boot vaart

A

over een zee, een rivier, een kanaal oof een plas

22
Q

In Nederland zijn er vaak

A

veel files

23
Q

Er zijn ook veel mensen die met het

A

openbaar vervoer reizen, zoals de bus en de trein

24
Q

Sommige mensen reizen samen

A

in een auto, dat heet carpoolen. Ze komen bij elkaar op een carpoolplaats.

25
Q

Welke soorten wegen zijn er?

A

autowegen, spoorwegen en vaarwegen

26
Q

Wat is een viaduct?

A

Het kruispunt van twee wegen die boven elkaar aangelegd zijn.

27
Q

Wat is een knooppunt?

A

Een punt waar verschillende wegen samenkomen.

28
Q

Hoe wordt een kruising tussen een waterweg en een autoweg gemaakt?

A

Er wordt een brug of een tunnel aangelegd.