Crisis H1 Flashcards

1
Q

alternatief aanwendbaar

A

De middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behoeften

A

Alles wat mensen graag willen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bestedingen

A

Aankopen van goederen en diensten door consumenten (consumptie), door bedrijven (investeringen), door de overheid (overheidsbestedingen) en door het buitenland (export).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Budgetlijn

A

Een budgetlijn geeft verschillende combinaties van twee producten of voorzieningen aan bij een bepaald budget (bijvoorbeeld chips of cola).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Consumentenvertrouwen

A

Het vertrouwen en de verwachtingen van consumenten ten aanzien van de ontwikkeling van de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consumeren

A

Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deflatie

A

Daling van het algemeen prijsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inflatie

A

Stijging van het algemeen prijsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Investeren

A

Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en overheid (overheidsinvesteringen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Investeren

A

Het aanschaffen van kapitaalgoederen door bedrijven (particuliere investeringen) en overheid (overheidsinvesteringen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Koopkracht

A

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Middelen

A

Zaken die je nodig hebt om een doel te bereiken, zoals geld, producten en tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opofferingskosten

A

De opbrengst van het op één na beste alternatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schaarste

A

De beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen, waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden.Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schaarste

A

De beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen, waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden.Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het product te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vrije goederen

A

Goederen waar geen schaarse middelen voor worden opgeofferd.