Criminologische theorieën Flashcards

1
Q

Wat zijn de economische theorieën?

A

Rationele-keuzetheorie, afschrikkingstheorie, gelegenheidstheorie, routineactiviteitentheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rationele-keuzetheorie

A

Het plegen van strafbare feiten is vergelijkbaar met economisch gedrag (kosten en baten). Men weegt rationeel de kosten en baten af.

  1. Gelegenheid voor plegen delict.
  2. Wat zijn de baten van het delict?
  3. Inschatting baten afzetten tegen verwachte kosten (middelen, strafrisico (pakkans x strafmaat)).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afschrikkingstheorie

A

Zwaar, zeker en snel straffen verhoogt de kosten voor de dader, dit schrikt daders af waardoor er minder criminaliteit is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gelegenheidstheorie

A

De kans op deelname aan criminele activiteiten wordt groter wanneer de gelegenheid groot is (gelegenheid maakt dief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Routineactiviteitentheorie (RAT)

A

Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door:
1. De aanwezigheid van potentiële daders.
2. De aanwezigheid van geschikte doelwitten.
3. De afwezigheid van voldoende sociale bewaking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de sociologische theorieën?

A

Structuurtheorieën: Anomietheorie (Merton), general strain theory (Agnew).

Subculturele theorieën: Delinquente subcultuur (Cohen), subcultuurtheorie (Cloward, Ohlin).

Sociale-controle theorieën: Bindingentheorie (Hirshi), sociale-controletheorie (Sampson, Laub).

Labelingtheorieën: Labeling/etiketteringstheorie (Howard, Becker), secundaire deviantietheorie (Lemert).

Sociale desorganisatietheorieën: Sociale desorganisatietheorie (Shaw, McKay), broken windows theory, collective efficacy (Sampson), reintegrative shaming (Braithwaite).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anomietheorie (Merton)

A

Er bestaat anomie/strain als er een verschil is tussen de culturele doelen in een samenleving en de middelen die beschikbaar zijn om die doelen te bereiken. Dit gaat over economische verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

General strain theory (Agnew)

A

Uitbreiding anomietheorie, gaat niet alleen om economische strain maar ook om andere vormen (studiedruk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Delinquente subcultuur (Cohen)

A

Doeleinden onbereikbaar voor lagere klasse, jongeren ervaren frustratie/strain waardoor conflicten ontstaan. Ze zoeken gelijkgezinden die de middenklasse afwijzen, de groep heeft eigen waarden en regels tegengesteld aan de maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subcultuurtheorie (Cloward, Ohlin)

A

Gebrek aan mogelijkheden om succes op legale manier te bereiken, jongeren zoeken illegale weg om uit armoede te raken. Ze realiseren zich dat ze tot gedepriveerden behoren en van de maatschappij vervreemden. Ze proberen steun bij elkaar te zoeken en gezamenlijk de succesdoelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bindingentheorie (Hirshi)

A

Niet waarom men delinquent gedrag vertoont, maar waarom mensen zich aan de regels houden (remmen/binding).
1) Gehechtheid 2) betrokkenheid 3) gebondenheid 4) normen/waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale-controletheorie (Sampson, Laub)

A

Sociale controle en het besef van de mogelijke sancties op deviant gedrag weerhoudt men van delinquent gedrag (niet de bindingen zoals bij Hirshi).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Labeling/etiketteringstheorie (Howard, Becker)

A

Een persoon die deviant gedrag vertoont krijgt een label opgeplakt door de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Secundaire deviantietheorie (Lemert)

A

Het gevolg van labeling, maatschappij gaat diegene anders behandelen waardoor hij zich tegen de maatschappij keert. Hij gaat meer/ergere delicten plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale desorganisatietheorie (Shaw, McKay)

A

Wijken met weinig stabiliteit en een lage sociale cohesie kampen met hoge criminaliteit. Ook wel Chicago School.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Broken windows theory

A

Misdrijven worden vooral gepleegd in wijken met een zichtbaar gebrek aan sociale controle (gebroken ruiten). Vrijbrief voor ernstigere delicten, slachtoffers gaan zich als slachtoffers gedragen.

17
Q

Collective efficacy (Sampson)

A

De bereidheid van inwoners om bij gepleegd crimineel gedrag daadwerkelijk in te grijpen. Dit is de doorslaggevende factor in de relatie tussen sociale desorganisatie en criminaliteit.

18
Q

Reintegrative shaming (Braithwaite)

A

Als crimineel gedrag door hun sociale omgeving krachtig wordt afgewezen zonder afwijzing/verstoting, kan dit schaamte opwekken waardoor crimineel gedrag in de kiem wordt gesmoord.

19
Q

Positivisme (Lombroso)

A

Crimineel gedrag wordt bepaald door genetische/biologische factoren, niet uit vrije wil. Straffen moeten focussen op behandeling/voorkomen recidive (hoge straffen werken niet).

20
Q

Atavisme (Hooton)

A

Criminelen zijn mensen die een stap terug in de evolutie hebben gezet (criminele mens). Onderdeel positivisme.

21
Q

Zelfcontroletheorie (Gottfredson, Hirshi)

A

Lage zelfcontrole kan leiden tot crimineel gedrag. Lage zelfcontrole is het gevolg van tekortschietende opvoeding. Kenmerken van criminelen zijn:
Impulsief, ongevoelig, fysiek (ipv mentaal), risicozoekend, korte-termijndenkers, non-verbaal.

22
Q

Sensation Seeking Scale (Zuckerman)

A

Persoonlijkheidstheorie waarin de behoefte aan spanning centraal staat, spanningsbehoefte wordt onderverdeeld in:
1. Risicobereidheid
2. Ervaringsgerichtheid
3. Behoefte aan verandering
4. Ontremming

23
Q

PEN-model (Eysenck)

A

Persoonlijkheidstheorie die inzicht geeft in de persoonlijkheid van iemand middels het PEN-model, deze worden gecategoriseerd in drie dimensies:
1. Psychoticisme
2. Extraversie
3. Neuroticisme

24
Q

Big Five (Digman)

A

Persoonlijkheidsfactoren worden gemeten en gecategoriseerd in vijf dimensies:
1. Neuroticisme
2. Extraversie-introversie
3. Vriendelijkheid
4. Zorgvuldigheid
5. Openstaan voor nieuwe ervaringen

25
Q

Observationeel leren (Bandura)

A

Leren is het gevolg van het imiteren van anderen. Hoe belangrijkere een model is voor iemand, des te sterker zal de invloed van dit model op iemand zijn.

26
Q

Differentiële-associatietheorie (Sutherland)

A

Crimineel gedrag wordt aangeleerd door interactie met anderen in (intiem) groepsverband.

27
Q

Neutralisatietechnieken (Matza)

A

Goedpraten van crimineel gedrag:
1. Ontkennen van verantwoordelijkheid
2. Ontkennen van schade
3. Ontkennen van slachtoffer
4. Veroordelen van veroordelers
5. Beroepen op hogere autoriteit

28
Q

Klassieke conditionering

A

Een stimulus die een reactie oproept, wordt geassocieerd met een voorheen neutrale stimulus, die daardoor het vermogen krijgt om dezelfde reactie op te roepen.
Gedrag wordt bepaald door stimuli die voorafgaand aan de respons.

29
Q

Operante conditionering

A

Consequentie van het gedrag beïnvloeden (beloning/bekrachtiger of straf), en daarmee de kans op herhaling van het gedrag (ook wel: instrumenteel leren).
Gedrag wordt bepaald door consequenties die de respons volgen.