Criminologische theorieën Flashcards
Wat zijn de economische theorieën?
Rationele-keuzetheorie, afschrikkingstheorie, gelegenheidstheorie, routineactiviteitentheorie.
Rationele-keuzetheorie
Het plegen van strafbare feiten is vergelijkbaar met economisch gedrag (kosten en baten). Men weegt rationeel de kosten en baten af.
- Gelegenheid voor plegen delict.
- Wat zijn de baten van het delict?
- Inschatting baten afzetten tegen verwachte kosten (middelen, strafrisico (pakkans x strafmaat)).
Afschrikkingstheorie
Zwaar, zeker en snel straffen verhoogt de kosten voor de dader, dit schrikt daders af waardoor er minder criminaliteit is.
Gelegenheidstheorie
De kans op deelname aan criminele activiteiten wordt groter wanneer de gelegenheid groot is (gelegenheid maakt dief).
Routineactiviteitentheorie (RAT)
Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door:
1. De aanwezigheid van potentiële daders.
2. De aanwezigheid van geschikte doelwitten.
3. De afwezigheid van voldoende sociale bewaking.
Wat zijn de sociologische theorieën?
Structuurtheorieën: Anomietheorie (Merton), general strain theory (Agnew).
Subculturele theorieën: Delinquente subcultuur (Cohen), subcultuurtheorie (Cloward, Ohlin).
Sociale-controle theorieën: Bindingentheorie (Hirshi), sociale-controletheorie (Sampson, Laub).
Labelingtheorieën: Labeling/etiketteringstheorie (Howard, Becker), secundaire deviantietheorie (Lemert).
Sociale desorganisatietheorieën: Sociale desorganisatietheorie (Shaw, McKay), broken windows theory, collective efficacy (Sampson), reintegrative shaming (Braithwaite).
Anomietheorie (Merton)
Er bestaat anomie/strain als er een verschil is tussen de culturele doelen in een samenleving en de middelen die beschikbaar zijn om die doelen te bereiken. Dit gaat over economische verschillen.
General strain theory (Agnew)
Uitbreiding anomietheorie, gaat niet alleen om economische strain maar ook om andere vormen (studiedruk).
Delinquente subcultuur (Cohen)
Doeleinden onbereikbaar voor lagere klasse, jongeren ervaren frustratie/strain waardoor conflicten ontstaan. Ze zoeken gelijkgezinden die de middenklasse afwijzen, de groep heeft eigen waarden en regels tegengesteld aan de maatschappij.
Subcultuurtheorie (Cloward, Ohlin)
Gebrek aan mogelijkheden om succes op legale manier te bereiken, jongeren zoeken illegale weg om uit armoede te raken. Ze realiseren zich dat ze tot gedepriveerden behoren en van de maatschappij vervreemden. Ze proberen steun bij elkaar te zoeken en gezamenlijk de succesdoelen te bereiken.
Bindingentheorie (Hirshi)
Niet waarom men delinquent gedrag vertoont, maar waarom mensen zich aan de regels houden (remmen/binding).
1) Gehechtheid 2) betrokkenheid 3) gebondenheid 4) normen/waarden
Sociale-controletheorie (Sampson, Laub)
Sociale controle en het besef van de mogelijke sancties op deviant gedrag weerhoudt men van delinquent gedrag (niet de bindingen zoals bij Hirshi).
Labeling/etiketteringstheorie (Howard, Becker)
Een persoon die deviant gedrag vertoont krijgt een label opgeplakt door de samenleving.
Secundaire deviantietheorie (Lemert)
Het gevolg van labeling, maatschappij gaat diegene anders behandelen waardoor hij zich tegen de maatschappij keert. Hij gaat meer/ergere delicten plegen.
Sociale desorganisatietheorie (Shaw, McKay)
Wijken met weinig stabiliteit en een lage sociale cohesie kampen met hoge criminaliteit. Ook wel Chicago School.