Crimes and criminals Flashcards
1
Q
(Domestic) abuse
A
(Huishoudelijk) geweld
2
Q
Arson
A
Brandstichting
3
Q
Assault
A
Aanval
4
Q
Burglary
A
Inbraak
5
Q
Carjacking
A
Carjacking
6
Q
Conspiracy
A
Samenzwering
7
Q
DUI
A
rijden onder invloed
8
Q
Extortion
A
Afpersing
9
Q
Felony
A
Zwaar misdrijf
10
Q
Fraud
A
Fraude
11
Q
Grooming
A
Lokken
12
Q
Kidnapping
A
Ontvoering
13
Q
Money laundering
A
Geld witwassen
14
Q
murder
A
moord
15
Q
Pickpocketing
A
Zakkenrollen
16
Q
police brutality
A
Politiegeweld
17
Q
possession of narcotics
A
Drugbezit
18
Q
Robbery
A
Overval
19
Q
scam
A
oplichterij
20
Q
To sell drugs
A
drugs verkopen
21
Q
Trespassing
A
verboden terrein betreden
22
Q
Vandalism
A
Vandalisme
23
Q
An allegation
A
Een beschuldiging
24
Q
Custody
A
Hechtenis
25
A curfew
Een avondklok
26
A bond
Een borg
27
A verdict
een vonnis
28
an offender
een overtreder
29
a lisdemeanour
een misdrijf
30
to account
zich verantwoorden
31
to accuse someone
iemand beschuldingen
32
an accusation
een beschuldiging
33
to appeal against
in beroep gaan tegen
34
To arrest someone
Iemand arresteren
35
To bail out
op borgtocht vrijkopen
36
To be released
Vrijgelaten worden
37
To be sentenced to
Veroordeeld worden tot
38
To charge
beschuldigen
39
To claim
beweren
40
to conduct a search
een zoekactie uitvoeren
41
To conspire
Samenzweren
42
To convict someone
iemand veroordelen
43
To deny
ontkennen
44
to detain
vasthouden
45
To investigate
Onderzoeken
46
To restrain
beperken
47
To sentence
veroordelen
48
To try for
berechten voor
49
To assassinate
vermoorden
50
greed
hebzucht
51
lack of education
gebrek aan onderwijs
52
mitigating factor
verzachtende factor
53
peer pressure
groepsdruk
54
poverty
armoede
55
rioting
rellen
56
treason
landveraad
57
unemployment
werkloosheid
58
white-collar crimes
witteboordencriminaliteit (fraude, oplichting etc)