CR8-9+col Flashcards
1
Q
het karakter
A
le caractère
2
Q
het uiterlijk/ de looks
A
l’apparence
3
Q
hip
A
branché(e)
4
Q
interessant
A
intéressant(e)
5
Q
bedrukt
A
imprimé(e)
6
Q
vallen voor
A
craquer pour
7
Q
grapjes maken
A
plaisanter
8
Q
dromen over
A
rêver de
9
Q
een goede smaak hebben
A
avoir bon goût
10
Q
lijken/eruit zien +bn.
A
avoir l’air+adj.
11
Q
dat is maar uiterlijke schijn
A
ce n’est que l’apparence
12
Q
ik mis hem
A
il me manque
13
Q
het lijkt me dat
A
il me semble que
14
Q
actief
A
actif, active
15
Q
agressief
A
agressif, agressive
16
Q
rustig
A
calme
17
Q
grappig
A
drôle/ marrant(e)
18
Q
onbeleefd
A
impoli(e)
19
Q
beleefd
A
poli(e)
20
Q
verstandig
A
intelligent(e)
21
Q
macho
A
macho
22
Q
stout, kwaadaardig
A
méchant(e)
23
Q
ernstig
A
sérieux, sérieuse
24
Q
verlegen
A
timide
25
het puistje
le bouton
26
de make-up
le maquillage
27
de baard
la barbe
28
het kapsel
la coiffure
29
de snor
la moustache
30
bejaard
âgé(e)
31
gekruld
bouclé
32
gebruind
bronzé(e)
33
kaal
chauve
34
lelijk
laid(e)
35
lang
long(ue)
36
steil
lisse
37
schattig
mignon(ne)
38
halflang
mi-long(ue)
39
slank, dun
mince
40
gespierd
musclé(e)
41
het juweel
le bijou
42
de aanwijzing
l'indice
43
de spiegel
le miroir
44
de oorring
la boucle d'oreille
(les boucles d'oreilles)
45
de riem
la ceinture
46
de hoes
la coque
47
de verrassing
la surprise
48
duur
cher, chère
49
belangrijk
important(e)
50
praktisch
pratique
51
genoeg
assez
52
iets+ (bijv. naamwoord)
quelque chose de+adj
53
beginnen met
commencer par
54
doorgaan/verdergaan
continuer
55
raden
deviner
56
inpakken
emballer
57
beschermen
protéger
58
beige
beige
59
wit
blanc, blanche
60
bruin
brun(e)
61
kaki
kaki
62
paars
mauve
63
geel
jaune
64
rood
rouge
65
groen
vert(e)
66
zwart
noir(e)
67
oranje
orange
68
blauw
bleu(e)
69
licht (couleur)
clair(e)
70
effen
uni(e)
71
kastanjebruin
marron
72
de centimeter
le centimètre
73
de meter
le mètre
74
het model
le modèle
75
het onderdeel
la partie
76
scherp
aigu(ë)
77
vierkant
carré(e)
78
zacht
doux, douce
79
recht
droit(e)
80
hard
dur(e)
81
dik
épais(se)
82
fijn
fin(e)
83
licht (l'objet)
léger, légère
84
zwaar
lourd(e)
85
ovaal
ovale
86
plat
plat(e)
87
puntig, spits
pointu(e)
88
rechthoekig
rectangulaire
89
rond
rond(e)
90
stevig
solide
91
driehoekig
triangulaire
92
het hout, van hout
le bois, en bois
93
het karton, van karton
le carton, en carton
94
het leder, van leder
le cuir, en cuir
95
het metaal, van metaal
le métal, en métal
96
het plastic, van plastic
le plastique, en plastique
97
de stof, van stof
le tissu, en tissu
98
het glas, van glas
le verre, en verre
99
ontbreken
manquer
100
meten
mesurer
101
dienen voor
servir (à)
102
Il / Elle est comment?
Il/ Elle est...
103
Et quoi encore?
Il/Elle a..
104
Ses cheveux sont comment?
Il/Elle a les cheveux...
105
Son caractère est comment?
Et son caractère?
Il/Elle a l'air..
Il me semble qu'il/ elle est..
106
Qu'est-ce qu'il/ elle aime faire?
Il/ Elle aime...
107
aangenaam
agréable
108
autoritaire
autoritaire
109
babbelachtig
bavard(e)
110
moedig
courageux, courageuse
111
creatief
créatif, créative
112
nieuwsgierig
curieux, curieuse
113
verstrooid
distrait(e)
114
dynamisch
dynamique
115
boos/kwaad
fâché(e)
116
vrijgevig
généreux, généreuse
117
eerlijk
honnête
118
jaloers
jaloux, jalouse
119
optimistisch
optimiste
120
lui
paresseux, paresseuse
121
(on)geduldig
(im)patient(e)
122
pessimistisch
pessimiste
123
sociaal
sociable
124
het schoonheidsvlekje
le grain de beauté
125
het litteken
la cicatrice
126
de lens
la lentille
127
het flapoor
l'oreille décollée
128
de huid
la peau
129
het sproetje
la tache de rousseur
130
vierkantig
carré(e)
131
bros
en brosse
132
sluik
raide
133
roodharig
roux, rousse
134
beschrijven
décrire
135
overeenkomen met
s'entendre avec
136
lijken op
ressembler à
137
lijken, schijnen
sembler
