Communicatie Flashcards

1
Q

ZBMO model

A

zender, boodschap, medium, ontvanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Communicatievormen

A

formeel en informeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

formeel is …………………….

A

zakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

informeel is ……………………….

A

persoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

communicatie van meerdere kanten

A

meerzijdige communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de boodschap heeft intentie (een doel)

A

intentionele communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

selectiemechanisme

A

selectieve perceptie - selectieve blootstelling - selectieve acceptatie - selectieve interpretatie - selectieve retentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

selectieve perceptie

A

hoe jij het waar hebt genomen (als jij een bepaalde auto wil hebben, zie je die ineens overal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

selectieve blootstelling

A

wat je om je heen ziet - jij kiest wat je interessant vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

selectieve acceptatie

A

wat je accepteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

selectieve interpretatie

A

hoe jij iets ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

selectieve retentie

A

bewust en onbewust dingen onthouden - wat je brein vasthoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

AIDA

A

Attention - Interest - Desire - Action

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet het aida model?

A

dit model onderscheidt noodzakelijke fases in het actiegericht communicatieactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

opinieleiders kondigen nieuws aan in plaats van de media

A

2 step flow theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

jouw waarde - wat jij bent

A

identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

monolitische identiteit

A

grote spelers, gebruiken 1 merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

onderschreven identiteit (endorsed identity)

A

1 groot merk heeft meerdere merken - deze merken zijn de identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

eigen merk - eigen identiteit

A

merkidentiteit (branded identity)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

woordmerk

A

met alleen woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beeldmerk

A

met alleen beeld (logo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat de buitenwereld denkt over jouw bedrijf

A

imago

23
Q

corporate story

A

het verhaal van een bedrijf

24
Q

corporate communicatie

A

communicatie gericht op het bouwen van een sterke reputatie

25
Q

Communicatie waarbij de zender de bedoeling tot communiceren heeft

A

intentionele communicatie

26
Q

Het resultaat van het gebruik van een product

A

Effectconcept

27
Q

Interpersoonlijk

A

communicatie tussen 2 mensen

28
Q

Intrapersoonlijk

A

Communicatie met jezelf, bijvoorbeeld een dagboek

29
Q

Le Stimulans-responsetheorie (injectienaaldtheorie)

A

Ontvangers nemen info klakkeloos over - ontvanger heeft passieve rol in het communicatieproces

30
Q

Informationele positionering

A

communiceren van een concreet voordeel

31
Q

explicatieconcept

A

legt uit wat de voordelen van een product zijn, hoe het werkt en welke elementen het bevat

32
Q

overtuigende communicatie

A

je wil je doelgroep overtuigen

33
Q

cross mediale communicatie

A

combinatie van paid, owned en earned media

34
Q

propaganda

A

het doel is beïnvloeden en overtuigen van jouw ideeën

35
Q

word of mouth

A

creeër content die spraakmakend en interessant is voor de toeschouwers

36
Q

meta communicatie

A

communiceren over de toon van de boodschap en de bedoelde onderliggende betekenis

37
Q

verbaal

A

gesproken woord

38
Q

non verbaal

A

zonder woorden (uitdrukkingen, intonatie, toon, pauze)

39
Q

vocaal

A

met geluid

40
Q

informatief - mensen informeren

A

voorlichting

41
Q

relaties met je klanten onderhouden - verbintenis

A

public relations

42
Q

reclame

A

overtuigende informatie - meestal betaalde ruimte in de media

43
Q

je wil mensen overtuigen van jouw ideeën en visie

A

propaganda

44
Q

stimulus-respons (injectienaaldtheorie)

A

ontvangers accepteren klakkeloos wat de zender hen voorschotelt - de ontvanger heeft een passieve rol in het communicatieproces

45
Q

massamedia bepalen niet wát we denken, maar wel waaróver we denken

A

agendasetting

46
Q

zender –> boodschap

A

encoderen

47
Q

boodschap –> ontvanger

A

decoderen

48
Q

massacommunicatie

A

een groot aantal mensen ontvangt gelijktijdig de boodschap

49
Q

ist en soll

A

communcatiestrategie die staat voor: hoe is het nu en hoe zouden we het willen?

50
Q

gamification

A

mensen binden met spelvorm (geluid van q music)

51
Q

richtingen van communicatie

A

parallelle communicatie - horizontale communicatie - diagonale communicatie

52
Q

parallelle communicatie

A

van directie helemaal naar onder

53
Q

horizontale communicatie

A

communicatie tussen mensen van dezelfde afdeling