Communicatie Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 complexiteit niveau

A
  1. ongecompliceerd
  2. licht gecompliceerd
  3. matig gecompliceerd
  4. zwaar gecompliceerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beschrijf de ongecompliceerd complexiteit niveau

A

klacht betreffende het bewegend functioneren bij een in psychisch opzicht stabiel persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beschrijf de licht gecompliceerd complexiteit niveau

A

Naast klachten betreffende het bewegend functioneren heeft de patiënt enkele disfunctionele opvattingen over ziekte en/of ziektegedragingen en mogelijk spelen ook emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beschrijf de matig gecompliceerd complexiteit niveau

A

er is sprake van een klacht betreffende het bewegend functioneren. De patiënt heeft meerdere ziekte-opvattingen en/of ziektegedragingen, die zo disfunctioneel en hardnekkig zijn, dat eenvoudige voorlichting deze niet corrigeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beschrijf de zwaar gecompliceerd complexiteit niveau

A

er is sprake van een klacht betreffende het bewegend functioneren. Er zijn duidelijke disfunctionele ziekte opvattingen, ziektegedragingen en emoties die de klacht bestendigen.
Er is sprake van psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan je toepassen om een complexe patiënt goed in kaart brengen ??

A
  • SCEGS: quick scan
    • sleutelvragen
    • levensgebieden
    • lichamelijk onderzoek
    • klinimetrie
      Hulpvraag -> gegevens analyseren -> ft diagnose ->
      behandelplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat staat SCEGS voor ?

A

Somatiek, Cognitie, Emotie, Gedrag, Sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn sleutel vragen ?

A

vragen waarbij je snel kan aftasten of er spraken is van distress, angst, somatisatie, of depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de manieren van communiceren ?

A
  • MI: Motivational Interviewing
  • NLP: Neuro Linguïstisch Programeren
  • non-verbale communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is MI ?

A

Is een manier van communiceren die help het gedragsverandering door het oplossen en verhelderen van ambivalentie voor verandering. Het is een directieve en persoonsgericht gesprekstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is de relatie tussen de patiënt op gebouwd tijden MI ?

A
  • gelijkwaardigheid
  • samenwerking
  • eigen verantwoordelijkheid
  • vrijheid van gedragskeuze
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is motivatie ?

A
  • mate van bereidheid tot gedragsverandering
  • kan verschillen per moment, per gedrag en per situatie
  • zo wel extern als intern
  • kan beïnvloed worden in de interactie met de ander
  • is een centrale taak voor de veranderaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is motivatie niet ?

A
  • een persoonlijkheidskenmerk

- stabiel over de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat iseen belangrijke voorspeller van toekomstig (lange termijn) gedrag ?

A

Intrinsieke motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 4 principes van MI ?

A
  • druk empathie uit
  • ontwikkel discrepantie
  • beweeg mee met weerstand
  • ondersteun persoonlijke effectiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de stages of changes

A
  • Pre contemplatie fase
  • contemplatie fase
  • Voorbereidingsfase
  • Actiefase
  • Gedragsbehoud