College Circulatiestromen Flashcards

1
Q

De aarde in lagen

A
  1. Binnenkern
  2. Overgangszone
  3. Buitenkern
  4. Ondermantel
  5. Overgangszone
  6. Asthenosfeer
  7. Continentale korst
  8. Oceanische korst
  9. Hydrosfeer
  10. Atmosfeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Binnenkern

A

massief, straal van 1390 km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eerste Overgangszone

A

700 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Buitenkern

A

vloeibaar, 1380 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ondermantel

A

halfstijf, ~1200 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tweede Overgangszone

A

350-700 km diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Asthenosfeer

A

stijf, 180 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Continentale korst

A

stijf, 35-70 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oceanische korst

A

stijf, 6-10 km dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hydrosfeer

A

~4 km diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Atmosfeer

A

~30 km+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Maar …% van de zonnenstralen bereiken de aarde, door …

A

50%
Door wolken, waterdampetc. gereflecteerd of geabsorbeerd in de atmosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zonnestralen zijn … golvig

A

kortgolvig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Als zonnestralen de aarde bereiken worden ze omgezet in … Die straling wordt vastgehouden door … en …

A

Als zonnestralen de aarde bereiken worden ze omgezet in langgolvige straling. Die straling wordt vastgehouden door koolstofdioxide en waterdamp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Albedo

A

De albedo van een object is het weerkaatsingsvermogen van dat object, letterlijk de ‘witheid’, gedefinieerd als de verhouding tussen de hoeveelheid opvallende en gereflecteerde (elektromagnetische) straling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Albedo van verse sneeuw

A

80-95 % reflectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Albedo van Zee-ijs

A

30-40 % reflectie

18
Q

Albedo van lichte zeebodems

A

35-45 % reflectie

19
Q

Albedo van weilanden

A

15-25 % reflectie

20
Q

Albedo van steppe

A

20-30 % reflectie

21
Q

Albedo van Naaldbos

A

10-15 % reflectie

22
Q

Albedo van loofbos

A

15-20 % reflectie

23
Q

Adiabetisch proces

A

In een adiabatisch is er dus geen sprake van warmteoverdracht maar compressie leidt tot opwarming en expansie tot afkoeling

24
Q

Droge adiabaat

A

9.8 graden celcius

25
Q

Als warme lucht opstijgt en … vindt er … plaats. Als de wolk te … wordt valt er … uit. De wolk wordt … en gaat weer …

A

Als warme lucht opstijgt en afkoelt vindt er condensatie plaats. Als de wolk te zwaar wordt valt er waterdamp uit. De wolk wordt lichter en gaat weer dalen

26
Q

Corioliseffect

A

draaing van wind door de draaing van de aarde om haar eigen as
Noorden: afwijking naar rechts
Zuiden: afwijking naar links

27
Q

Het corioliseffect heeft invloed op het circulatiepatroon

A

Nabij het aardoppervlak ontstaan passaatwinden, westenwinden en oostenwinden

28
Q

ITCZ

A

Intertropische convergentiezone, gordel van lagedrukgebieden

29
Q

Jet streams

A

Jetstreams zijn smalle banden van sterke wind die over de hele wereld van west naar oost waaien. De aarde heeft vier primaire straalstromen: twee polaire straalstromen, nabij de noord- en zuidpool, en twee subtropische straalstromen dichter bij de evenaar

Jetstreams ontstaan wanneer warme luchtmassa’s koude luchtmassa’s in de atmosfeer samenkomen

30
Q

Hogedrukgebied (maximum,anticycloon)

A

Dalende, koude lucht

NH: met de klok mee naar buite
ZH: tegen de klok in naar buiten

31
Q

Lagedrukgebied (minimum, cycloon)

A

Stijgende, warme lucht

NH: tegen de klok in naar binnen
ZH: met de klok mee naar buiten

32
Q

Wind

A

luchtstroom van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied

33
Q

Belangrijk voor oceaancirculatie

A
  1. Zoutgehalte
  2. Watertemperatuur
  3. Oppervlaktewinden
  4. Corioliseffect
34
Q

Zoutgehalte - oceaancirculatie

A

Zouter water is zwaarder

35
Q

Watertemperatuur - oceaancirculatie

A

Kouder water is zwaarder

36
Q

Oppervlaktewinden - oceaancirculatie

A

Zorgen voor zeestromen en driften: bewegende watermassa’s aan oppervlakte van de oceaan. Deze stromen volgen overheersende windrichtingen. Warm water gaat van de evenaar naar de polen en koud water komt van de polen richting de evenaar

37
Q

Thermohaline circulatie

A

stroming op grote diepte door dichtheidsverschillen van het zeewater

thermo = temperatuur
halien = zoutgehalte

proces verloopt heel traag

38
Q

El Nino - zuidelijke oscillatie

A

de oscillatie is hier het op en neer gaan van het luchtdrukverschil tussen tahiti en darwin.

Tijdens El Nino keren lucht en zeestromen om ten opzichte van La Nina, door een lagere luchtdruk boven tahiti en een hogere luchtdruk boven darwin.

Dit zorgt voor droogte in indonesie en neerslag in peru

39
Q

La Nina ‘normale’ situatie

A

Hoge luchtdruk boven Tahiti, Lage luchtdruk boven Darwin.

Deze zorgt voor sterke ZO en NO passaten die een zeestroom van Peru naar Indonesie aandrijven.

Daardoor kan er voor de kust van Peru en Chili koud diepzeewater opwellen. De lucht daar wordt afgekoeld, waardoor deze daalt. Dit zorgt voor een hogedrukgebied en hoog = droog!

Bij Indonesie wordt het water juist warmer wat zorgt voor stijgende lucht, dus lage druk, dus meer vochtigheid

40
Q

Noth atlantich oscillation (NAO)

A

De Noord-Atlantische Oscillatie is een meteorologisch fenomeen boven de noordelijke Atlantische Oceaan. Het betreft het wisselende luchtdrukverschil tussen een lagedrukgebied in de buurt van IJsland en een hogedrukgebied in de buurt van de Azoren. Het verschil in luchtdruk tussen deze twee drukgebieden beïnvloedt in een belangrijke mate de windkracht en -richting vanaf de oceaan richting Europa.

41
Q

Positieve NAO

A

Wanneer er een groot drukverschil bestaat tussen het hogedrukgebied in de buurt van de Azoren en het lagedrukgebied in de buurt van IJsland, wordt in de winter zachte en vochtige oceaanlucht naar West-Europa gevoerd. Dit leidt tot relatief zachte winters met veel neerslag. In de zomer kan deze lucht juist een verkoelende werking hebben.

42
Q

Negatieve NAO

A

Hierbij zijn de verschillen tussen het lagedrukgebied bij IJsland en het hogedrukgebied bij de Azoren juist klein, dan wordt de oceaanlucht meer zuidelijk richting Europa gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de winters in West-Europa droger en kouder zijn. Het klimaat krijgt een meer continentaal karakter.