College 5 Part II Dynamic Assessment Flashcards

1
Q

Wanneer het gaat om taalgebruik in sociaal culturele praktijken, wat is er belangrijk? (vdVeen, p.105)

A

Dat taal wordt gebruikt op een functionele en acceptabele wijze die past bij de activiteit; concrete geletterdheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan welke betekenissen moet in het onderwijs aandacht worden besteed en waarom? (vdVeen, p106)

A

Culturele betekenis, om het onderwijs cultureel betekenisvol te maken; en persoonlijk, om vervreemding van leerlingen tegen te gaan. Hiervoor is het belangrijk om gebruik te maken van een concrete sociaal culturele praktijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taal reguleert op twee niveaus in het leren, welk en hoe? (vdVeen, p107)

A

Eerst op interpersoonlijk niveau in communicatie. Daarna op intrapersoonlijk niveau in het denken (van het individu).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan het verwerven van geletterdheid worden gezien volgens van Oers? (vdVeen, p.107)

A

Het opbouwen van de vaardigheid om teken (i.e. sign) systemen te gebruiken voor persoonlijke en interpersoonlijke doeleinden binnen specifieke culturele praktijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is narratieve competentie? (vdVeen, p.107)

A

De vaardigheid en dispositie om tekstuele bronnen te (re)construeren en te gebruiken om betekenis te verhelderen voor jezelf of anderen in de contaxt van een culturele praktijk. Dit wordt binnen OGO gezien als de kern van de ontwikkeling van geletterdheid. Het behelst zowel vaardigheden (e.g. woordenschat en grammatica) als disposities (attitude, esthetiek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe speelt de ZNO een rol in het ontwikkelen van narratieve competentie? (vdVeen, p.110)

A

De ZNO is een middel tot co-mediatie en co-constructie. Door gezamenlijk aan een narratief te werken wordt de leerling gestimuleerd tot nadenken en communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van en de verschillen tussen de gestandaardiseerde en de interactionele vorm van dynamisch assessment? (vdVeen, p.112)

A

Gestandaardiseerd assessment gebruikt gestandaardiseerde mediatie (bijv. in de vorm van hints en feedback). Als een leerling minder mediatie of meer impliciete mediatie nodig heeft, scoort het hoger. Deze vorm van assessment heeft als voordelen dat het met veel leerlingen tegelijk kan worden ondernomen en dat het gekwantificeerd kan worden.

De interactionele benadering is voor elke leerling anders. Hier ontstaat mediatie in de interactie en deze wordt steeds aangepast. Deze vorm is moeilijker te kwantificeren en kost meer tijd.

Deze twee vormen kunnen gecombineerd worden in een test-train-test model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vijf fasen worden er binnen thema in het test-training-test model doorlopen? (p.115)

A

1) Plannen
2) Pre-test
3) Interventie
4) Post-test
5) Interpretatie + Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn het taart- en het sandwichmodel volgens Gindis en Lindz? (Koz p.104)

A

De twee meest voorkomende modellen van assessment. Bij het sandwichmodel vindt er een pre- en een eindtest plaats. Daartussen wordt instructie gegeven. Bij het taartmodel worden er steeds taken aangeboden, wanneer de taak succesvol wordt afgerond komt er een nieuwe taak. Is de taak niet voldoende, dan ontvangen de leerlingen een serie hints.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly