College 2 + literatuur Flashcards

1
Q

Is gedrag aangeboren of aangeleerd?

A

Het antwoord voor vrijwel iedere vorm van gedrag ⇒ nature & nurture
Het is alleen niet zo simpel als de formule: (aangeboren + aangeleerd) / 2 = gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat een cel uit?

A

Cel met nucleus: cel met celkern, alle levende organismen bestaan uit levende
cellen met een celkern.
Chromosomen: zitten in de celkern, een mens heeft er 46, dus 23 chromosomenparen. Een uitzondering hierop is een ovum of een spermacel,
deze hebben maar 23 chromosomen. Dit is genoeg genetisch materiaal om een mens te maken. Cellen kunnen zich delen (mitose). In de geslachtsorganen kunnen cellen zich splitsen (meiose)
DNA: een streng binnen de chromosomen. Genen = een stukje DNA dat een bepaalde functie uitvoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke twee manieren kan een cel zich delen?

A

Mitose: cel met 2x23 chromosomen → verdubbelt en wordt cel met 4x23 = 92
chromotiden, mitosis → cel wordt gedeeld en er zijn twee identieke cellen met
2x23 = 46 chromosomen. Dit is exact hoe een zygote zich ontwikkelt. Door
mitose kan een baby snel groeien.
Meiose: cel met 2x23 chromosomen → verdubbelt en wordt cel met 4x23 = 92
chromotiden. Homologe cellen zoeken elkaar op, gaan naast elkaar liggen en
wisselen informatie uit (crossing-over). Hierdoor krijgen we unieke cellen.
Eerste splitsing → 46 chromosomen. Tweede splitsing → 23 chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zorgt crossing-over voor?

A

Crossing-over zorgt voor genetische diversiteit. Bij seksuele voortplanting
combineren de 23 chromosomen van de moeder zich met 23 chromosomen van
de vader. Ook dit combineren (pairing) zorgt voor genetische diversiteit . Meer diversiteit → hogere kans overleving soort. Nu weten we waarom kinderen anders zijn dan ouders: ieder kind krijgt maar de helft van zijn genetisch materiaal van één ouder, dat ook nog eens behoorlijk gemengd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een gen?

A

Gen = stukje DNA dat een eiwit aanmaakt. Eiwit voert een functie in het lichaam uit.
groeien
eten verteren
voelen
hersenfuncties
emoties
antistoffen aanmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een nucleotide?

A

Dit is een verbinding die een stikstofbase, een enkelvoudige suiker en een fosfaatgroep bevat. De volgorde waarin de vier soorten stikstofbases in de nucleotide in ons DNA worden gesequenced, is de genetische code die we overerven.
Adenine en thymine binden met elkaar, net als cytosine en guanine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is mRNA?

A

Dit is messenger ribonucleic acid. Dit zijn moleculen die de genetische code
transcriberen uit de kern van de cel en deze daarna naar het cellichaam brengt,
die ze vervolgens omzet in een eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil dan tussen genotype en fenotype?

A

Genotype is de specifieke genetische make-up van het individu, het fenotype
zijn de observeerbare kenmerken van een individu. Het genotype is aanwezig
vanaf het moment van de conceptie, maar het fenotype ontwikkelt zich
langzaam en wordt ook beïnvloed door de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bestudeert de epigenetica?

A

Dit is het bestuderen van hoe genetisch materiaal tot uitdrukking komt. Lang was
de vraag waar al het DNA functioneel voor was (98% werd junk DNA genoemd).
Maar nu komt men er steeds meer achter dat veel ander DNA de transcriptie reguleert door inhibitie of exitatie. Dit zijn regulation factors. De expressie van genen kan beïnvloed worden door veel verschillende omgevingsstoffen, zoals buiten de cel als binnen de cel. Twee belangrijke boodschappen:
1. De omgeving speelt een belangrijke rol in hoe ons genetisch pakket onze
ontwikkeling beïnvloedt
2. De complexe manieren waarop genexpressie werkt, betekent dat de
interactie tussen genen en omgeving ook heel complex is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Homologe chromosomen:

A

chromosomen met dezelfde functie. Voorbeeld: homologe chromosomen voor het gen ‘’rode haarkleur’’
a. homozygoot: r + r (hetzelfde gen)
b. heterozygoot: B + r (verschillende genen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat als een kind twee verschillende genen meekrijgt van de ouders? (heterozygoot)

A

Codominance: gemengde huidskleur of AB bloedgroep: beide genen
komen tot uiting
Dominante en recessieve alleles → alleen de dominante allele komt tot uiting (bruin haar dominant/ rood haar recessief): één van beide komt tot uiting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan een genotype ziektes veroorzaken?

A

Sommige ziektes zitten op recessieve genen. Je kunt drager zijn, maar er geen
last van hebben. Als je een partner hebt die ook drager is, kunnen er echter wel
problemen optreden. Je kunt dan een kind krijgen dat sikkelcelanemie heeft
(homozygoot voor gen), dan kom je erachter dat je beide een recessief gen
hebt.
Waarom bestaan deze ziekten nog? Sikkelcelanemie maakt drager meer
resistent tegen malaria.
Sikkelcelanemie: rode bloedcellen worden harder en sikkelvorming, wat leidt tot
bloedstolling in bloedvaten. Cellen gaan eerder dood, waardoor er bloedanemie
optreed → bloedtransfusie nodig
Incest → hogere kans op erfelijke aandoeningen omdat partners uit de eigen
omgeving een grotere kans hebben om ook een recessief gen bij zich te dragen
dat jij hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn sex chromosomen?

A

22 niet-sex chromosoomparen (autosomes). 1 sex chromosoompaar → bepaalt
geslacht bij geboorte Meisje XX –Jongen Xy → Een X-sex chromosoom bevat meer genetische informatie dan een y- chromosoom.
Op het sexechromosoom hebben jongens soms maar 1 gen (op X) → X chromosoom altijd bepalend. Als er een ziekte zit op het X chromosoom, en het is een jongetje, dan geeft het y-chromosoom geen bescherming. Het X-chromosoom is dan bepalend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het fragile X syndrome?

A

Dit is een vorm van chomosoomafwijking, komt vaker voor bij mannen dan bij
vrouwen, waarbij een gebied nabij de punt van het X-chromosoom versmald en
kwetsbaar gemaakt wordt doordat het niet condenseert tijdens de celdeling.
Symptomen zijn onder meer fysieke, cognitieve en sociale problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is ASD ook met het X-chromosoom verbonden?

A

Het autisme spectrum disorder komt vaker voor bij mannen dan vrouwen.
Daarom wijst dit op het belang van X-gelinkte genen bij de overerving van de
stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke problemen kunnen dan (vooral bij jongens) ontstaan?

A

duchenne
verschillende vormen van kleurenblindheid
verschillende vormen van doofheid
G6PD deficientie: de rode bloedcel verliest zijn structuur en functie waardoor de cellen verhoogd gevoelig worden voor oxidatieve schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is polygenicity?

A

Dit is dat veel genen betrokken zijn met één kenmerk, zoals intelligentie, emotionele expressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is pleiotropy?

A

Een gen is pleiotropisch als het op verschillende manieren in verschillende
gebieden in de hersenen tot uitdrukking komt. Een gen codeert voor veel
kenmerken, niet maar voor ééntje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kandidaatgen:

A

gen dat kandidaat kan zijn voor een mogelijke afwijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom overleven recessieve allelen?

A

Sommige recessieve allelen zijn verbonden met voordelen, zoals bijvoorbeeld
bescherming tegen malaria, wat bekend is voor het allel wat sikkelcelanemie
veroorzaakt.
De mate van symptomen van een erfelijke ziekte verschillen al naargelang de
support die iemand krijgt uit zijn omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe werkt gentherapie?

A

Hierbij worden normale allelen in iemands cel gebracht om te compenseren voor
de defecte allelen. Dit kan door gemodificeerde virussen te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doen behavioral genetics?

A

Dit is de tak die de rol van genetica in menselijk en dierlijk gedrag bestudeert. Ze
doen dat door te focussen op de rol van genetica in individuele verschillen
tussen mensen. Door deze verschillen te meten en te bekijken hoe ze tot uiting
komen, kan de interactie tussen genen en omgeving bestudeerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het range of interaction model?

A

Kind 1: heeft lagerere score op intelligentietest
Kind 2: heeft een hogere score op intelligentietest
Door een stimulerende omgeving kan de score hoger worden. Genen geven een
soort range aan, de omgeving bepaalt de uiteindelijke uitkomst. Genetica bepaalt gedrag niet nauwkeurig, maar geeft een soort range aan waarbinnen alle mogelijke ontwikkelingsuitkomsten vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is canalization?

A

Canalisatie is de genetische restrictie van een fenotype tot een klein aantal
mogelijke ontwikkelingsuitkomsten, waarbij de omgeving maar een kleine rol kan
spelen in het beïnvloeden van deze uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de visie van Gilbert Gottlieb op de interactie genen-omgeving?

A

Individuele ontwikkeling is georganiseerd in verschillende niveaus:
genetische activiteit
neurale activiteit
gedrag
omgeving
Deze factoren beïnvloeden elkaar, in de richting naar boven maar ook naar
beneden. Belangrijkste van deze visie is: genen zijn onderdeel van een groter
systeem en hun activiteit wordt beïnvloed door alle andere niveaus van het systeem.

26
Q

Op welke drie manieren kunnen genen de omgeving veranderen?

A

Passive genetic-environmental interaction: Genen van ouders beinvloeden omgeving die ze voor het kind creeren. Je kiest meestal een partner die bij je past, de omgeving heeft bijvoorbeeld veel boeken en op die manier profiteert het kind van de omgeving. Je creëert dus een bepaalde
omgeving, al voordat het kind geboren wordt.
Evocative genetic environmental interaction: Kind lokt door genen
gedrag van ouders uit (veel lachen/ veel huilen)
Active genetic-environmental interaction (niche picking): We zoeken en
kiezen ervaringen die bij onze genen (genetic disposition) past: vrienden,
beroep, partner, vrije tijd etc.

27
Q

Wat zijn heritability factors?

A

Dit zijn erfelijkheidsfactoren, die door een statistische schatting bepaald kunnen
worden. Je kan dan weten hoeveel procent kans je hebt om een bepaald kenmerk te krijgen.

28
Q

Wat zijn vijf misverstanden over gedragsgenetica?

A
  1. Genen begrenzen je potentie. Fout! De omgeving kan ook veel doen.
  2. Sterke genetische effecten betekenen dat omgevingsinvloeden er niet toe doen. Fout! De omgeving kan alsnog de expressie veranderen.
  3. Omgeving en genen zijn gescheiden. Fout! Ze zijn in interactie met elkaar.
  4. Genetische invloeden worden minder naarmate je ouder wordt. Fout! Sommige genen spelen een rol in de vroege ontwikkeling, andere weer in latere fasen.
  5. Genen reguleren alleen maar statistische kenmerken. Fout! Ze reguleren veranderingsprocessen ook.
29
Q

Is de aanwezigheid van de vader bepalend voor antisociaal gedrag bij de kinderen?

A

Lage antisociale vader → meer aanwezigheid zorgt voor lager antisociaal
gedrag bij kinderen
Hoog antisociale vader → meer aanwezigheid zorgt voor hoger antisociaal
gedrag bij kinderen
deze hebben vaak al risicogenen voor antisociaal gedrag, krijgen deze mogelijk mee van de vader en op het moment dat de vader in het gezin is, hebben ze ook nog eens meer leermogelijkheden tot antisociaal gedrag van de vader → Bandura

30
Q

Wat is het verschil tussen shared en non-shared environment?

A

Een shared environment is een set met condities of ervaringen die kinderen
samen hebben doordat ze in hetzelfde gezin zijn opgegroeid. Non-shared
environments zijn de ervaringen die een kind heeft opgedaan, maar die hij niet
deelt met de brusjes uit het gezin.
Non-shared environmental factoren zijn belangrijker dan shared environment factoren bij het bepalen van ons gedrag door ontwikkeling.

31
Q

Wat is kritiek op de gedragsgenetica?

A

a. In vroeger tijden werd door gedragsgenetica een rassenleer aangehangen, zoals in WOII
b. Hoe moeten we tweelingenonderzoek interpreteren? Deze studies gaan
ervan uit dat eeneiïge en tweeeiïge tweelingen dezelfde hoeveelheid
omgeving delen: equal environment assumption. Maar door genetische
gelijkheid kan het zijn dat eeneiïge tweelingen meer hetzelfde behandeld
worden door ouders, resulterend in een meer gelijke omgeving.
c. Er is nog steeds weinig bekend over welke genen precies welke kenmerken veroorzaken. Dit heeft te maken met polygeniteit en pleiotropie.

32
Q

Hoe ontwikkelt de neural tube zich?

A

Tijdens de zwangerschap differentieert de neurale buis zich in lengte, omtrek en
straal. Deze differentiaties leiden tot verschillende onderverdelingen in
hersenstructuren, verschillende zintuigelijke input en een gelaagde structuur.

33
Q

Wat is neural proliferation?

A

Dit is het proces waarbij er in hoog tempo neuronen worden gevormd in de
ontwikkelende hersenen van de baby.

34
Q

Wat zijn neuronen?

A

Neuronen = cellen in het zenuwstelsel, bestaande uit een cellichaam, een axon
en dendrieten. Neuronen sturen en ontvangen neurale impulsen of
boodschappen van de hersenen of het zenuwstelsel.

35
Q

Hoe ontwikkelen de hersenen?

A

Ontwikkeling hersenen → verder weg van ruggegraat ontwikkelt later →
ontwikkeling gaat door tot ver in puberteit
1. Cerebrale cortex: bedekkende laag van het cerebrum dat specifieke functies zoals zien, horen, denken en bewegen reguleert.
2. Brain stem (hersenstam): ademhaling, bloeddruk, hartslag; verbonden met ruggegraat
3. Cerebellum: spieren, balans, houding
4. Cerebrum (Cortex): twee verbonden hemisferen van de hersenen.
5. Prefrontale cortex: reguleert executieve functies zoals plannen, inpulsen tegenhouden, werkgeheugen. Deze ontwikkelt als laatste.

36
Q

Wat is een voorbeeld van een specialisatie in de hersenen?

A

Fusiform face area (FFA) ⇒ gebied in de temporale kwab die belangrijk is voor
gezichtsherkenning.
Parahippocampal place area (PPA) ⇒ gebied in de temporale kwab die belangrijk is voor het vormen van representaties van visuele scènes.

37
Q

Hoe ontwikkelt gezichtsherkenning bij jonge kinderen?

A

Uit onderzoek blijkt dat jonge kinderen bij het zien van gezichten meer activiteit
hebben in de pSTS en TPJ gebieden. Er werd ook een significante correlatie gevonden tussen de mogelijkheid van een kind om hun eigen handen te gebruiken om objecten op te pakken en de activiteit in de pSTS-TPJ gebieden. Hoe beter kinderen de objecten konden oppakken, hoe hoger de hersenactiviteit in de pSTS-TPJ gebieden.

38
Q

Hoe werken de twee hersenhelften samen?

A

Hemispheric specialization: linkerhelft van je hersenen stuurt de rechterhelft
van je lichaam aan en rechterhelft van je hersenen stuurt de linkerhelft van je
lichaam aan. Specialisatie hersenhelften: lateralization. Verbonden door
corpus calossum.
Links meer actief bij taal, rechts meer actief bij visuele-spatiele activiteiten.
Links plezier-boosheid;
Rechts angst-walging
We lokken emoties uit en na veel experimenten kwamen we erachter dat bij
bepaalde emoties bepaalde hersenhelften actief worden.
Links: interacteren met omgeving; (boos en plezier)
Rechts: weggaan bij omgeving (angst en walging)

39
Q

Wat houdt hersenplasticiteit in?

A

Dit betekent dat veranderingen in de hersenen een gevolg zijn van ervaring en
input van de externe omgeving.
a. Dit blijkt uit onderzoek van kinderen met hersenschade, die kunnen nog goed herstellen.
b. Dit blijkt uit onderzoek naar dieren, waarbij de grootte, structuur en biochemie van hun hersenen verandert door bepaalde omgevingen (verrijkte & saaie omgeving). Een verrijkte omgeving leidt tot meer complexiteit van neuronen en meer dendrieten en meer synapsen.
c. Gebrek aan stimulatie van de hersenen of blootstelling aan trauma’s kunnen de hersenen beschadigen en disfunctioneel maken → mishandelde kinderen, meisje Genie.

40
Q

Waarom moet je als pedagoog weten hoe een kind zich ontwikkelt in de baarmoeder?

A

Als pedagoog wordt je ingeroepen nadat een kind geboren is. Maar processen
voor de geboorte kunnen grote invloed hebben op de rest van de leven van een
kind.

41
Q

In welke drie fasen verloopt prenatale groei?

A

Zygote: (germinal stage) Ongeveer de eerste twee weken. Begint wanneer spermacel eicel bevrucht. Relatief gezien veel groei (celdeling), maar absoluut is de zygote klein.

Embryo: (embryonic stage) vanaf de tweede tot ongeveer de achtste week. Handen vormen zich. Aan het eind van deze fase lijkt ongeboren kind op een mens.
1. endoderm: maagdarmkanaal, luchtpijp, bronchiën, buis van Eustachius, klieren en vitale organen
2. mesoderm: spieren, skelet, circulatie- en uitscheidingssystemen
3. ectoderm: zintuigelijke cellen en
zenuwstelsel

Foetus: Vanaf ongeveer twee maanden. Ontwikkelt veel functies. Na 5 maanden is overleven buiten baarmoeder mogelijk maar zeldzaam. Vanaf 7 maanden kansen op overleving redelijk groot.

42
Q

Teratogenen

A

factoren uit de omgeving die de ontwikkeling van het ongeboren kunnen verstoren.
a. effecten kunnen verschillen in heftigheid (sommige heftig, sommige licht)
b. langere blootstelling leidt tot meer schade
c. teratogenen hebben specifieke effecten (moeder krijgt rode hond = merkbaar in hart, ogen en brein van de baby)
d. effecten zijn het sterkst tijdens ‘’critical periods’’, dit zijn kritieke perioden voor de ontwikkeling van onderdelen van de baby
e. genotypes van moeder en foetus kunnen meer kwetsbaar of resistent zijn

43
Q

Wat zijn voorbeelden van teratogenen?

A

-alcohol en roken: vroeggeboorte, laag geboortegewicht, lagere intelligentie,
ADHD, Sudden Infant Death (wiegendood), Foetal Alcohol Syndrome
-drugs (cocaïne): schadelijke effecten hiervan zijn minder heftig in de literatuur dan alcohol en roken. Advies: stop wanneer je probeert zwanger te raken. Zowel moeder als vader!
-sommige voorgeschreven medicijnen → thalomide; moeders namen dit in
tegen zwangerschapsmisselijkheid en dat bleek later samen te hangen met kinderen met een open ruggetje
- X-ray
- lood, kwik, bestrijdingsmiddelen, schoonmaakmiddelen, misschien zelfs
cosmetica
- ziektes: voorbeeld herpes-rode hond
- pas op met werk en klussen

44
Q

Wat zijn andere risico’s tijdens de zwangerschap?

A
  • oude moeders (chromosomale afwijking) - risico waarschijnlijk kleiner bij
    gezonde leefstijl
  • oude vaders: kwaliteit spermacellen
    = tienermoeders: kinderen met meer psychosociale problemen: reproductiesysteem is niet volwassen, & risicovolle levensstijl, niet gezonde levensstijl, armoede (tienerouders denken vaak ook dat relatie betert door het krijgen van een kind)
  • voeding en honger
  • stress door verlies van de vader
45
Q

In welke drie fasen vindt een geboorte plaats?

A
  1. First stage ⇒ de moeder krijgt regelmatige weeën tussen de 10 en 15
    minuten
  2. Second stage ⇒ de baby komt door het geboortekanaal en wordt geboren door de vaginale opening.
  3. Third stage ⇒ geboorte van de placenta
46
Q

Wat zijn perinatal complications?

A

Dit zijn complicaties rond de geboorte van een kind, die tot ontwikkelingsmoeilijkheden kunnen leiden, zoals zuurstoftekort.

47
Q

Wat zijn perinatal risk-factors?

A

Dit zijn factoren die kunnen leiden tot perinatale complicaties

48
Q

Wat wordt gezien als vroeggeboorte?

A

Geboorte voor 37 weken → 8 procent van alle kinderen → preterm
Voor 32 weken extreem prematuur.
Ook na 25 weken kunnen sommige baby’s overleven. Meer risico op: leerproblemen, slechte motorische vaardigheden, ADHD en meer. Groter riciso bij kortere zwangerschap.
Genen kunnen alleen baby’s beschermen van cognitieve afwijkingen door vroeggeboorte als de perinatale risicofactoren relatief mild zijn.
Infectierisico → minder contact moeder en kind
Dit zorgt ook voor stress en angst bij ouders → psychosociale problemen, geef
ouders daarin begeleiding.

49
Q

Wat is de embodied approach van ontwikkeling?

A

Deze benadering in de psychologie beargumenteert dat onze denkprocessen en gedragingen vaak bepaald worden door de natuur van onze lichamen en de
mogelijkheden die ons lijf ons geeft.

50
Q

Hoe ontwikkelt gewicht en lengte na de geboorte?

A

Baby’s groeien sneller in hun gewicht en lengte in hun eerste halfjaar dan gedurende andere perioden in hun leven. Genetische factoren beïnvloeden gewicht en lengte sterkt. Geslacht heeft ook een groot effect op gewicht en lengte. Er zijn ook individuele verschillen tussen groeisnelheden. Naast genen heeft ook de omgeving een groot effect hierop.

51
Q

Wat zijn voordelen van borstvoeding?

A

a. iets hogere intelligentie bij kind
b. lager risico op SID
c. moeder voelt zich meer verbonden met baby
d. sterker immuunsysteem bij baby
e. gewichtsverlies moeder
f. gratis → groot risico bij flesvoeding is teveel verdunnen i. v. m. hoge kosten

52
Q

Wat is het effect van ondervoeding op de ontwikkeling?

A
  • oorlogsrestricties op voedselinname leidden tot verminderde ontwikkeling. In
    de periode tussen de twee oorlogen was er juist een enorme toename in groei.
  • In Colombia is er een groot voedseltekort bij sommige gezinnen. Deze kinderen zijn kleiner en hebben minder gewicht.
  • Iron-deficiency anaemia: een conditie waarin onvoldoende ijzer in het dieet
    zorgt voor lusteloosheid en een vermindering van de fysieke en intellectuele
    ontwikkeling.
53
Q

Wat is catch-up growth?

A

Kinderen die klein geboren worden kunnen vaak normale groei oppakken.
Echter, de mate van catch-up growth hangt sterkt af van de lengte, ernst en timing van de ondervoeding en de eigenschappen van de hierop volgende behandeling of therapie.
⇒ kinderen met 5% minder lengte konden dit inhalen, maar met 15% korter kon dit niet meer

54
Q

Wat is een secular trend?

A

Dit is een shift die optreet in het normatieve patroon van een bepaald kenmerk in een bepaalde historische periode, zoals een decennium of eeuw. Mensen worden steeds langer.

55
Q

Wat heeft invloed op hoe het kind reageert op risicofactoren?

A

Sociaal Economische Status → heeft invloed op:
alleenstaand
teratogenen
stress
voeding
→ leiden allemaal tot de uitkomsten van het kind.

56
Q

Wat zijn de functies van de verschillende hormonen?

A

Oestrogenen: het volwassen worden van het reproductiesysteem ⇒ menstruatiecyclus
Progesteron: reguleren van de menstruatiecyclus en maakt de baarmoeder klaar
Testosteron: het volwassen worden van de penis, testes en andere organen van de man, als ook de productie van sperma

57
Q

Wat is het effect van puberteit op de hersenen?

A

Hormonale veranderingen in de puberteit hebben een causale rol in het beïnvloeden van ontwikkelingen in hersenstructuren.

58
Q

Wat zijn invloeden op aanvang van de puberteit?

A

Deels genetisch, maar door veel lichaamsbeweging, te laag gewicht of vasten
kan de eerste menstruatie later zijn. In een stresvolle omgeving kan je juist eerder volwassen worden. Twee verklaringen:
1. early maturation: in stressvolle omgeving snel en veel voortplanten om kans op doorgeven genen te vergroten.
2. gemeenschappelijke genetische factor voor vroege puberteit en stress.

59
Q

Wat zijn gevolgen van een vroege puberteit?

A

jongens → populairder, beter lichaamsbeeld, maar ook een hoger risico op depressie en externaliserend probleemgedrag. Ze krijgen dan toegang tot oudere vriendengroepen voordat ze daar helemaal klaar voor zijn. Dan is er een risico op sigaretje opsteken, drinken.
meisjes → hoger depressie, middelengebruik, delinquent gedrag, slechte schoolresultaten, slecht lichaamsbeeld
Mogelijke verklaringen hierbij:
1. geen voorlichting want die volgt later dan wanneer de puberteit begonnen is.
2. oudere vriendengroep
3. gemeenschappelijke genetische factor:
vroege puberteit depressie

60
Q

Wat is resilience?

A

Dit is de mogelijkheid om moeilijkheden te overkomen. Dit is het gevolg van de interactie tussen risico en protectieve factor en in het kind en de omtgeving.
Maar… resilience (weerstand)! Onderschat niet de betekenis van een goede omgeving, of zelfs de positieve invloed van een enkel persoon!