College 2 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat zijn de drie processen die geheugen beïnvloeden?

A

Encoding (informatie opnemen), storage (informatie bewaren) en retrieval (informatie ophalen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen kortetermijngeheugen (STM) en langetermijngeheugen (LTM)?

A

STM heeft beperkte capaciteit en snellere toegang, terwijl LTM grotere capaciteit heeft en gevoeliger is voor semantische fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn primacy- en recency-effecten?

A

Primacy-effect is dat items aan het begin beter worden onthouden, terwijl recency-effect inhoudt dat items aan het eind beter worden herinnerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke geheugenstructuren vormen samen het multicomponent werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch?

A

De fonologische lus, visuospatiële schetsblok, en episodische buffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de functie van de fonologische lus?

A

Verantwoordelijk voor het kortetermijnopslag van geluiden en spraakgebaseerde informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van het visuospatiële schetsblok?

A

Verantwoordelijk voor het kortetermijnopslag van visuele en ruimtelijke informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet de episodische buffer in het werkgeheugen?

A

Integreert informatie van het langetermijngeheugen, de fonologische lus en het visuospatiële schetsblok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen expliciet en impliciet geheugen?

A

Expliciet geheugen vereist bewuste herinnering, terwijl impliciet geheugen onbewust is en vaak stabieler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is priming in de context van geheugen?

A

Het activeren van gerelateerde concepten door blootstelling aan een stimulus, wat zowel impliciet als expliciet geheugen beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen supraliminale en subliminale primes?

A

Supraliminale primes zijn waarneembaar maar onbewust gerelateerd, terwijl subliminale primes niet waarneembaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zijn impliciete maatregelen soms superieur in reclameresearch?

A

Ze zijn stabieler en minder gevoelig voor sociale wenselijkheid, vooral bij langetermijn socialisatie-effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de beperking van het gebruik van alleen expliciete maatregelen bij het meten van reclamesucces?

A

Expliciete maatregelen kunnen worden beïnvloed door sociale wenselijkheid en geven mogelijk niet de volledige effecten van reclame weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het Google-geheugeneffect (Google memory effect)?

A

Het fenomeen waarbij mensen minder onthouden omdat ze denken dat ze de informatie later online kunnen opzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is retroactieve interferentie?

A

Nieuwe informatie verstoort de herinnering aan eerder geleerde informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is proactieve interferentie?

A

Eerder geleerde informatie beïnvloedt het leren van nieuwe informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is competitieve interferentie in de context van reclame?

A

Wanneer advertenties van soortgelijke producten verwarring veroorzaken, wat de effectiviteit van beide advertenties kan verminderen.

16
Q

Wat is het effect van productplaatsing in films of tv-programma’s op geheugen en merkherkenning?

A

Het verhoogt merkherinnering, maar kan ook weerstand opwekken wanneer mensen beseffen dat ze worden beïnvloed.

17
Q

Wat is de invloed van herhaling in reclame?

A

Herhaling kan geheugen versterken, maar te veel herhaling kan irritatie of verveling veroorzaken.

18
Q

Wat is de rol van retrieval cues in reclame?

A

Herinneringsaanwijzingen (zoals een logo) helpen consumenten om advertenties en producten beter te herinneren.

19
Q

Hoe beïnvloedt bekendheid de interferentie van reclames?

A

Bekendere merken hebben minder last van interferentie, omdat consumenten meer aandacht aan hen besteden en nieuwe informatie beter in hun geheugen opslaan.