College 1 Flashcards

1
Q

Wat houdt de Schwann celtheorie in?

A

De theorie dat cellen de bouwstenen van al het leven zijn. Alle weefsel bestaat uit cellen. Er zijn verschillende soorten weefsels: dekweefsel, steunweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke onderdelen bestaat een cel?

A

Organellen, ruw en glad Endoplasmatisch reticulum (ER), Ribbosomen, Golgiapparaat, Mitochondrium, Celkern en Celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een organel?

A

Een specifiek onderdeel van een cel met een bepaalde functie (een cel-compartiment)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is Endoplasmatisch Reticulum (ER)?

A

Een netwerk van buisjes en zakjes omgeven door een membraan.

Het Endoplasmatisch Reticulum bestaat uit twee gebieden die verschillen in functie en structuur: Ruw en Glad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het ruw Endoplasmatisch Reticulum (ER)?

A

Het ruw ER (RER) specialiseert zich in het vormen en vouwen van eiwitten. Hier vindt eiwitsynthese plaats. Het RER heeft ribosomen op het membraan vandaar de naam.

De eiwitten die door de ribosomen op het RER gemaakt zijn worden in de holten van het ER afgezet. Vanuit het RER worden worden de eiwitten naar het golgiapparaat getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het glad Endoplasmatisch Reticulum (ER)?

A

Het glad ER heeft geen ribosomen op het membraan vandaar de naam. De hoofdfunctie is de aanmaak van lipiden (vetten zoals cholesterol) en is belangrijk voor de stofwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn Ribosomen?

A

Een ribosoom is het onderdeel van de cel dat eiwitten maakt, ook wel eiwitfabriekjes.

De ribosomen lezen een mRNA-molecuul af en vertalen de nucleotidenvolgorde van dat mRNA in een aminozuurvolgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het Golgiapparaat

A

Un het golgiapparaat worden eiwitten en lipiden afkomstig uit het Endoplasmatisch Reticulum verder bewerkt, opgeslagen en getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn mitochondriën

A

Mitochondriën is een organel dat de cel energie levert.

Mitochondriën hebben hun eigen DNA. Zij zetten energie uit suikers, vetten en eiwitten om in energie die bruikbaar is voor de cel. Deze energie die vrijkomt wordt vastgelegd in ATP-moleculen. Hoe meer ATP beschikbaar is, hoe meer energie de cel kan gebruiken. Cellen die veel energie nodig hebben (zoals spiercellen) hebben daarom ook veel mitochondriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een celkern

A

In de celkern ligt het DNA opgeslagen.

De celkern bevat een kernmembraan en een of meerdere kernlichaampjes. Het kernmembraan bestaat net als het celmembraan uit een dubbele laag fosfolipiden. Het vormt de grens van de celkern en schermt op die manier de inhoud daarvan af van de rest van de cel. In het kernmembraan zitten kleine gaatjes: de kernporiën. Via de kernporiën kunnen eiwitten, RNA en andere moleculen de celkern in en uit. Een kernlichaampje is een structuur in de celkern waar rRNA wordt gemaakt. Kernlichaampjes zijn dus betrokken bij het maken van ribosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn eiwitten

A

Eiwitten zijn moleculen die bestaan uit ketens van aan elkaar gekoppelde aminozuren.

Eiwitten zijn onmisbaar voor een organisme. Eiwitten vervullen allerlei biologische functies binnen en buiten de cel, zoals het versnellen van stofwisselingsprocessen, transport van stoffen, en communicatie tussen cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn aminozuren?

A

Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten.

Het zijn moleculen die een basische aminogroep en een zure carboxylgroep bevatten. De amino-en carboxylgroep zijn gebonden aan een centraal koolstofatoom, waaraan ook een restgroep zit. deze restgroep is kenmerkend voor het aminozuur.

Aminozuren kunnen aan elkaar binden doordat de aminogroep van het ene aminozuur een verbinding aangaat met de carboxylgroep van een ander aminozuur. Deze verbinding heet een peptidebinding. Twee aan elkaar gekoppelde aminozuren vormen een dipeptide, meerdere gekoppelde aminozuren vormen een polypeptide. Eiwitten zijn polypeptiden of combinaties van polypeptiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is het belangrijk dat het opvouwen van een eiwit goed gaat?

A

Als het eiwit niet goed opgevouwen is dan werkt het eiwit niet goed en dan wordt het eiwit de cel uitgewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er als het eiwit wel goed wordt opgevouwen?

A

Als het eiwit wel goed is opgevouwen dan gaat het eiwit een blaasje in om vervolgens naar het golgiapparaat te gaan.

Eiwitten vouwen zich in een driedimensionale vorm. Deze vorm wordt bepaald door de onderlinge aantrekking en afstoting van de verschillende aminozuren, door de omgeving waarin het eiwit zich bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is DNA?

A

DNA is het materiaal waarin de erfelijke informatie van een organisme is vastgelegd. DNA is een afkorting van desoxyribonucleïnezuur.

DNA bestaat uit twee strengen van nucleotiden die in de vorm van een dubbele helix om elkaar heen zijn gedraaid. De erfelijke informatie ligt besloten in de volgorde, oftewel sequentie, van de nucleotiden.

Een enkel DNA-molecuul, dat kan bestaan uit een keten van miljoenen nucleotiden, heet een chromosoom. De verzameling van alle chromosomen samen heet het genoom. Elke lichaamscel van een individu bevat het hele genoom. Telkens als een cel zich gaat vermenigvuldigen, wordt al dat DNA gekopieerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is RNA?

A

RNA is een molecuul dat, net als DNA, bestaat uit een reeks aan elkaar gekoppelde nucleotiden.

RNA (ribonucleïnezuur) lijkt op DNA, maar er zijn verschillen.
1) de nucleotiden in RNA bevatten een ribose-suikergroep, i.t.t. de desoxyribose-suikergroep in DNA.

2) RNA bevat wel de nucleotiden A, C en G, maar geen thymine. In plaats daarvan vind je in RNA uracil (U).
3) RNA meestal enkelstrengs, i.t.t. DNA, dat dubbelstrengs is.
4) Een cel bevat een vaste hoeveelheid DNA (de chromosomen), maar er wordt doorlopend nieuw RNA gemaakt en weer afgebroken. In cellen vind je verschillende typen RNA, met verschillende functies: mRNA, tRNA en rRNA. Al deze typen RNA hebben een rol in de productie van eiwitten op basis van informatie uit het DNA.

17
Q

Wat is een gen?

A

Een gen is afgebakend stuk DNA op een chromosoom. Elke gen heeft een vaste plaats (locus) op een chromosoom. Een gen codeert voor eiwit. Een eiwit kan een erfelijke eigenschap tot uiting brengen zoals bloedgroep.

Slechts een klein deel van alle DNA in een cel bestaat uit genen. de rest van het DNA codeert niet voor eiwitten.

18
Q

Wat is een chromosoom?

A

Een chromosoom is een DNA-molecuul. Chromosomen bevatten alle erfelijke informatie van een individu. Alle lichaamscellen van een individu bevatten dezelfde chromosomen.

De erfelijke informatie is opgeslagen in de vorm van DNA-strengen. De stukken DNA die informatie bevatten, noemen we genen. Genen bevinden zich, als je naar individuen binnen dezelfde soort kijkt, altijd op dezelfde plaats in een chromosoom.

19
Q

Hoeveel chromosomen heeft een menselijke lichaamscel? En hoeveel paren?

A

Een menselijke cel heeft 46 chromosomen in totaal, dit zijn 23 paren. één van die paren zijn geslachtshormonen; deze bepalen het geslacht van een individu. de andere chromosomen worden automosomen genoemd.

20
Q

Wat zijn nucleotiden?

A

Nucleotiden zijn bouwstenen waaruit DNA en RNA zijn opgebouwd. de erfelijke informatie ligt besloten in de sequentie van de nucleotiden.

21
Q

Uit welke onderdelen bestaat een nucleotide?

A

Een nucleotide bestaat uit drie onderdelen:

1) Stikstofbase: Adenine (A), Cytosine (C), Guanine (G), Thymine (T), Uracil (U). De stikstofbasen zijn in een nucleotide verbonden aan het eerste koolstofatoom van de suikergroep.
2) Suikergroep: DNA-nucleotiden bevatten de suikergroep desoxyribose. De suikergroep in RNA is ribose.
3) Fosfaatgroep: De fosfaatgroep zit aan het vijfde koolstofatoom van de suikergroep. In een DNA- of RNA-streng bindt de fosfaatgroep aan het derde koolstofatoom van de suikergroep van het vorige nucleotide. De keten van suiker- en fosfaatgroepen die zo ontstaat, is de ‘ruggengraat’ van de streng.

Nucleotiden in een DNA- of RNA-streng kunnen waterstofbruggen vormen met ‘tegenoverliggende’ nucleotiden. C vormt alleen waterstofbruggen met G, A alleen met T (in DNA) of U (in RNA). Deze basenparing, is een van de belangrijkste eigenschappen van erfelijk materiaal.

22
Q

Welke stikstofbasen vormen vaste paren?

A

DNA:

  • G (Guanine) met C (Cytosine)
  • A (Adenine) met T (Thymine)

RNA:
- G (Guanine) met C (Cytosine)
- A (Adenine) met U (Uracil)
.

23
Q

Uit welke vier basenparen bestaat DNA?

A

Guanine (G), Cytosine (C), Adenine (A) en Thymine (T)

Bij RNA is Thymine (T) vervangen door Uracil (U)

24
Q

Wat zijn homologe chromosomen?

A

Homologe chromosomen: bevatten dezelfde genen op dezelfde plaats (locus) maar met verschillende genetische informatie. Homologe chromosomen bevatten beiden dezelfde genen (bv. voor oogkleur), maar soms wel in verschillende alellen (bv, op het ene homologe chromosoom voor blauw, op het andere voor bruin).

Eén van de homologe chromosomen is van de moeder afkomstig, de ander van de vader.

25
Q

Wat is een locus

A

Een locus is de plaats waar een gen in het chromosoom te vinden is. bijvoorbeeld de plaats (locus) voor het gen ‘bloemkleur’ de daadwerkelijke kleur ligt opgeslagen in het allel.

26
Q

wat is een allel?

A

Een allel is een bepaalde variant van een gen. bijvoorbeeld allel voor ‘rode’ bloemen

27
Q

beschrijf de vorming van geslachtscellen:

A

1) Een cel met twee paar chromosomen
2) de chromosomen vermenigvuldigen zich nu
3) de moedercel splits zich in twee haploide dochtercellen. de chromosomen zijn nog steeds vermenigvuldigd
4) de dochtercellen zijn opgedeeld in een mitose
5) resultaat: vier haploide cellen,

28
Q

Wat is een andere naam voor geslachtscellen?

29
Q

Wat is een haploide cel?

A

Een cel die van alle chromosomen maar 1 exemplaar heeft.. bij mensen zijn alleen de geslachtscellen haploide.

30
Q

Wat is een diploide cel?

A

Een cel die van alle chromosomen twee exemplaren heeft. één exemplaar is van de moeder en de andere van de vader.

Een diploïde cel ontstaat als de chromosomen van een zaadcel en eicel bij elkaar komen tijdens de bevruchting. Deze geslachtscellen hebben beide één exemplaar van elk chromosoom en zijn daarom haploïd.

31
Q

Hoe worden organismen genoemd die van alle chromosomen drie exemplaren hebben?

A

Triploid (ook wel polyploide) dit komt vaak voor bij planten.

32
Q

Wat houdt Down Syndroom in?

A

Bij het Down Syndroom hebben mensen drie keer chromosoom 21 daarom wordt het ook wel trisomie 21 genoemd, Er is iets mis gegaan bij de celdeling.

Kans op down is veel groter naarmate de moeder ouder is. Ook wanneer de vader wat ouder is.

33
Q

Wat houdt het Syndroom van Turner in?

A

Een vrouw met maar 1 X-chromosoom i.p.v. 2 X-chromosomen. vrouwen met het syndroom van Turner hebben een gemiddelde lengte van 143 cm.

Achterstand, kleiner, geen menstruatie.