College 1 Flashcards

1
Q

Wat betekent het dat een kind een probleem heeft?

A

-Dan is er een ontwikkelingstaak waar het kind niet tegen opgewassen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelingstaak = alles wat een kind moet leren tijdens het opgroeien

A
  • Motorische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling
  • Morele ontwikkeling
  • Etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Probleem:

A

ontwikkelingstaak waar kind niet tegen is opgewassen, met als gevolg ongewenst en/of storend gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verstoorde ontwikkeling:

A

de ontwikkeling stagneert op een of
meerdere domeinen.
- Het gedrag is niet (meer) passend bij het niveau dat bijv. verwacht mag worden op basis van kalenderleeftijd kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Psychische stoornis (psychopathologie):

A

als problematiek voldoet aan criteria DSM-5 en ernstige beperking geeft in dagelijks
functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingspsychopathologie:

A

integratieve benadering om te onderzoeken hoe psychopathologie zich door het leven heen ontwikkelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Samenspel van factoren

A
  • aangeboren factoren
  • leeftijdsfactoren
  • sociaal netwerk
  • leefomstandigheden
  • sociaal-economische status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kindfactoren

A
  • Biologische context: genen, hersenchemie en hersenstructuur, neurologischfunctioneren, temperament
  • Individuele context: cognitie, emotie, gender en seksualiteit, moraliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omgevingsfactoren

A
  • Familie context: achtergrond moeder én vader, opvoeding, sociaaleconomische status
  • Sociale context: school, vrienden, familie buiten gezin
  • Culturele context: etniciteit, religie,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een risicofactor (risk)

A

is elke factor die de kans op psychopathologie vergroot:
- Hersenbeschadiging
- Chronische ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kwetsbaarheid (vulnerability)

A

maakt dat iemand gevoeliger is voor een risicofactor
- Persoonlijkheid
- Aanleg (genetische kwetsbaarheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Versterkende factor (potentiating factor)

A

vergroot de impact van een risicofactor
- Sociale isolatie
- Instabiele thuissituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschermende factor (protective factor):

A

bevordert of houdt de gezonde ontwikkeling in stand
- Kind (bijv. bovengemiddelde creativiteit)
- Gezin (bijv. goede relatie met ouders)
- Omgeving (bijv. groot sociaal netwerk/vangnet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Theorieën en handelingsmodellen

A
  • Psychodynamisch/inzichtgevend
  • Cognitief/gedragtherapeutisch
  • Experimenteel/ervaringsgericht
  • Systeemtheoretisch
  • Neurobiologisch/neuropsychologisch
  • Pedagogisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychodynamisch/inzichtgevend 1

A

De interpersoonlijke relaties staan centraal: - De mens ontwikkelt zich a.d.h.v. relaties met belangrijke anderen
- Als ontwikkeling wordt bepaald door die belangrijke relaties, die kunnen dus de oorzaak maar ook de oplossing zijn!
* Vertrouwen (aanvaarding) staat centraal, ook in de hulpverlening
(psychodynamische therapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Psychodynamisch/inzichtgevend 2

A

Op zoek naar het ‘waarom’ van probleemgedrag en ‘waar’ het probleem zit: - Denken (cognitie)
- Voelen (beleving)
- Doen (vaardigheid)
- Willen (intentie)
* Afhankelijk van de analyse een andere keuze in aanpak:
- Denken: bevorderen van inzicht (informatieve benadering)
- Voelen: ondersteunen van gevoelens (affectieve benadering)
- Doen: correctie van gedrag (gedragsregulerende benadering)
- Willen: motivatie bevorderen (bron van verandering)

17
Q

gedragtherapeutisch

A

Het observeerbare gedrag staat centraal (dus niet de binnenwereld): ‘afwijkend’ gedrag is aangeleerd, dus kan ook worden afgeleerd.
- Sociale leertheorie (Bandura): Een mens leert vooral van zijn sociale omgeving door voorbeeldgedrag (observeren, imiteren)
- Klassieke conditionering (Pavlov): leren is een proces van koppelen van twee stimuli dat ervoor zorgt dat de reactie op een van deze stimuli verandert
- Operante conditionering (Thorndike): leren is een proces waarbij een respons in een bepaalde context gevolgd wordt door een
bekrachtiger of bestraffer

18
Q

ABC-schema (gedragtherapeutisch)

A

A antecedenten (situatie, wat vooraf gaat aan gedrag)
B behavior (gedrag kind)
C consequenties (gevolgen van gedrag)

19
Q

Cognitieve benadering

A

Kinderen hebben op basis van ervaring cognitieve schema’s over zichzelf, de wereld en anderen.

20
Q

Cognitief/gedragstherapeutische
benadering

A

Uit combinatie van cognitieve en gedragstherapeutischebenadering is ontstaan:
Cognitieve gedragstherapie (CGT): gedrag wordt bepaald door leren (Bandura, Pavlov, Thorndike) en door de manier waarop wij informatie verwerken (denken). Onze gedachten bepalen dus ook onze gevoelens en ons gedrag.

21
Q

Ervaringsgerichte benadering

A

Zelf ervaren is de beste manier om tot verandering te komen
- Actieve werkvormen (experimenten) waardoor kind zelf effect (nieuw) gedrag kan ervaren
- Oplossingsgericht (niet probleemgericht)
Uit ervaringsgerichte (experimentele) benadering is ontstaan:

Solution Focused (Oplossingsgerichte) Therapie
- Gaat uit van de kracht, competentie en talenten van de mens
- Wanneer gaat het wél goed/beter?: Zoeken naar situaties waar het probleem zich niet in voordoet
- Wondervraag: “Hoe ziet mijn dag/leven eruit als mijn probleem opgelost is?”
- Gericht op actie, optimisme en positiviteit

22
Q

Systeemtheoretische benadering

A
  • Nadruk op invloed van iemands gedrag op de omgeving en omgekeerd* Niet gericht op probleem, maar op instandhoudende interacties en in relatie tot specifieke omgeving (bijv. het gezin)

Systeemtherapie
* Er is een verbondenheid van de mens met zijn relaties
* Er is evenwicht nodig tussen geven en ontvangen
* Mensen leven vanuit het verlangen om gezien en gehoord te worden en iets te betekenen voor anderen
* Deze verbondenheid, dit evenwicht en dit verlangen kunnen motiveren tot verandering

23
Q

Neurobiologische benadering

A

Gedrag is een samenspel van aanleg (genen), de kwetsbaarheid (gevoeligheid voor omgeving) en de omgeving zelf.
In de neurobiologische benadering staat de invloed van de hersenen op het denken, voelen en doen centraal (hersengedragmodel).
Uit neurobiologische benadering is ontstaan:
* Medicatie
* Neurofeedback
* Cognitieve trainingen:
- Cogmed
- Braingame Brian

24
Q

Hersengedragmodel

A

Vooral van belang bij diagnostiek en
behandeling van:
* Genetische syndromen
* Ontwikkelingsstoornissen
* Gedragsproblemen
* Leerproblemen

25
Q

Pedagogische benadering

A

Theorie van Kok (1997):
‘Gedrag is een taal waarin een kind iets zegt over zijn welbevinden en verloop van zijn ontwikkeling’
De hulpvraag van een kind kan betrekking hebben op verschillende ontwikkelingsaspecten:
- Affectieve as: Welke behoefte heeft het kind aan een affectieve relatie?
- Cognitieve as: Welke steun heeft het kind nodig bij het cognitief functioneren?
- Conatieve as: Hoe moet een kind ondersteund worden om zijn eigenheid te ontwikkelen?
Theorie van Stevens
De opvoeder moet zich bewust worden van de behoefte van het kind en daaraan tegemoet komen.
Inspelen op 4 psychologische basisbehoeften van de mens
-Behoefte aan relatie
-Behoefte aan competentie
-Behoefte aan autonomie
-Behoefte aan betekenis
Dit kan binnen een sensitieve en responsieve vertrouwensrelatie tot stand komen