Cognitieve psychologie Flashcards

1
Q

Wat is psychologie

A
  • de wetenschap die het gedrag van mensen bestudeert (en welke mentale processen toe dat gedrag leiden)
  • de kenmerken van het gedrag bestudeert
  • het menselijk functioneren onderzoekt en verklaart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verschil tussen mentale processen en mentale inhouden

A

processen: mechanismen bij de informatieverwerking zoals perceptie, aandacht, interpretatie, geheugen, leren
inhouden: producten van de info verwerking zoals gedrag, emoties, cognities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is medische psychologie

A
  • de psychologische klachten/problemen/gevolgen die met een lichamelijke aandoening geassocieerd zijn onderzoeken en behandelen
  • kijken wat het verband is tussen gedrag en ziekte
  • kijken naar hoe mensen hun ziekte omschrijven en wat hun hanteringsgedrag is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat was het nieuwe uitganspunt van cognitieve psychologen?

A

psychopathologie komt voort uit informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is cognitieve psychologie?

A
  • bestudeert hoe mensen de wereld rondom hen waarnemen, interpreteren en verwerken
  • bestudeert zowel mentale processen als mentale inhouden
  • bestudeert hoe info verweking onze emoties en gedrag beïnvloedt en omgekeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn cognities

A
  • mentale processen die we gebruiken om de wereld rondom ons te begrijpen/aan informatieverwerking te doen
  • omvat heel veel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is informatieverwerking

A

omvat drie mentale processen
- waarneming
- interpretatie/verwerking
- geheugen (opslag en terughalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat stelt de cognitieve psychologie ivm schema’s

A
  • ze zijn allesbepalend voor de informatieverwerking
  • welke informatie we wel en niet waarnemen, hoe we die interpreteren/verwerken en opslaan in het geheugen
  • schemas zijn onderdeel van G-schema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waaruit bestaat een g-schema

A
  • waarneming/gewaarwording
    (informatieverwerking
  • gedachten en emoties
  • gedrag
    -gevolg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

door wat wordt ons gedrag gevormd

A
  • gevoelens/emoties: onbewust, automatisch, irrationeel gedrag
  • gedachten/cognities: bewust, rationeel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat stelt de cognitieve psychologie ivm wat ons gevoel bepaalt

A

het is niet de gebeurtenis op zich die bepaalt hoe je u voelt maar wel u informatieverwerking (tgv je schemas) dat dan weer het g-schema beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat stelt de cognitieve psychologie rond psychische problemen

A
  • komen voort uit fouten in de informatieverwerking die onze emoties, gedachten en gedrag (g-ketting) beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

systematische denkfouten (tgv een ‘fout’ in de informatieverwerking)

A
  • generaliseren
  • zwart-wit denken
    -gedachten lezen
  • personaliseren
    -negatief denken
  • toekomst rampzalig voorspellen
  • emotioneel denken
  • selectief waarnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

informatieverwerking: het waarnemen van prikkels

A
  • prikkels van buitenaf
  • prikkels van in het lichaam (interoceptisch)
  • subjectief!
  • begin van de interpretatie (ook anders voor iedereen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pareidolie

A
  • rol van gyrus fusiformis
  • de neiging van hersenen om in vage prikkels toch iets herkenbaar te zien zodat men er betekenis aan kan geven
  • interpretatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarnemende processen

A
  • bottom up: wat echt als prikkel binnenkomt
  • top-down: gestuurd door bestaande kennis (schema’s)
17
Q

geheugen

A

= vermogen om informatie te onthouden
- opslaan
- vasthouden
- terugzoeken
- 3 vormen

18
Q

sensorische geheugen

A
  • thv zintuigen en sensorische zenuwbanen
  • taak: prikkels net zo lang vasthouden om de relevante prikkels te onderscheiden en naar werkgeheugen te sturen
  • buiten ons bewustzijn
  • grote capaciteit: 12-16 items
  • korte duur: minder dan een seconde
  • iconisch en echoisch geheugen
19
Q

werkgeheugen/korte termijn geheugen

A
  • haalt relevante info uit sensorisch geheugen en koppelt het aan bestaande kennis in LT (interpretatie)
  • verwerken van auditieve/visuele prikkels
  • kleinere capaciteit: 7 items
  • langere duur: sec-min
  • kan overladen worden: oude info verdwijnt, nieuwe prikkels komen niet binnen
20
Q

Lange termijn geheugen

A

opslaan
vasthouden
terugzoeken

21
Q

declaratief LT

A
  • bewust opbrengen/herinneren
  • episodisch
  • semantische
22
Q

hersengebieden en LT

A

declaratief: zowel episodisch als semantisch -> mddiotemporale cortex
niet-declaratief: procedureel -> basale ganglia, priming -> neocortex, conditionering: emotionele respons -> amygdala, skeletspieren -> cerebellum

23
Q

niet-declaratief LT

A
  • onbewuste toegang
  • priming
  • conditionering
  • procedureel
24
Q

geheugenfouten

A

omissie fouten
- amnesie omwille van hersenletsel
- dissociatieve amnesie omwille van trauma of overgeneral memories
commissie fouten
- pseudoherinneringen
- confabulaties

25
Q

emotionele impact op geheugen

A
  • emoties (pos of neg) zorgen ervoor dat we meer onthouden en beïnvloeden ons geheugen dus
    (enhanced memory associated with emotional arousal)
26
Q

belang van g-schemas bij arts-pt relatie

A

reflecteer