CINEMATOGRAFIE (fotografisch beeld) Flashcards
Leg uit: p50
- Technicolor:
Technicolor is een kleurenproces met een speciale ontwikkelde camera en een gesofistikeert ontwikkelproces.
KLEURENTINTEN: p50
Tinting:
Toning:
Manuele kleuring:
Tinting:
Is een laboratorium proces voor het kleuren van zwart-wit film: de ontwikkelde film gaat in een kleurenbad; de donkere deeltjes blijven zwart en grijs, de lichtere worden gekleurd.
Toning:
Is een laboratorium proces voor het kleuren van zwart-wit film; de donkere delen worden gekleurd, de lichtere blijven wit of zacht gekleurd.
Manuele kleuring:
Worden beelden van de zwart-wit film beeld per beeld geverfd.
CONTRAST: p49
1) Uitleg pellicules:
2) Uitleg contrast: (6p)
1) de cameraman heeft de keuze uit verschillende soorten pellicules. De keuze die hij maakt zal de uiteindelijke look van de film sterk beinvloeden.
Pellicules bestaan uit twee lagen: een flexibele drager met daarop emulsie, een lichtgevoelige chemische laag. De chemische samenstelling van deze laag heeft artistieke implicaties: ze bepaalt de kleur, het contrast en dergelijke.
2) Het contrast is het verschil tussen heldere en donkere partijen.
Een hoog contrast:
- heeft weinig grijswaarden tussen zwart en wit.
- heeft een trage of laaggevoelige emulsie.
- Is ongevoelig aan licht.
- Zorgt voor hoog kwaliteit onder optimale lichtomstandigheden.
- Als er totale controle is over het licht (studio) zal de filmmaker voor deze film kiezen.
- Levert scherpe fijnkorrelige beelden op die we associeren met de meeste comerciele hollywood films.
Een laag contrast:
- Heeft veel grijswaarden.
- Is een snelle of hooggevoelige pellicule.
- Korrelig beeld.
- Minder licht nodig.
- Werkt goed onder slechte lichtomstandigheden.
- Een documentaire maker zal dus met een snelle film draaien (geen controle over licht).
BELICHTING: P51
(speciale effecten)
Leg uit:
- Flashing
+ hoe ziet het er uit?
Flashing is een techniek waarbij de film aan het licht wordt blootgesteld met behulp van een wit vlak of grijskaart voor de opnamen of voor de ontwikkeling. Dit beinvloedt het contrast, de schaduwen kunnen grijzer en transparanter gemaakt worden.
Deze techniek werd gebruikt om het beeld op dat van wazige, oude, vergeelde foto’s te laten lijken.
Leg uit:
Day-for-night:
Het overdag filmen van nachtopnames met blauwfilter: het zonlicht wordt maanlicht.
Leg uit:
Diffusiefilters:
Diffusie filters waren populair in Hollywood rond 1920.
–> het toevoegen van glamour aan de actrices.
Werd ook gebruikt voor droomscènes of romantische effecten.
De enorme varieteit aan films met een verschillende tonaliteit bekomt men door:
- De keuze van de filmsoort.
- Manipulatie van de belichting en de ontwikkeling.
- Filters.
Een juiste beweging bekomt men wanneer:
De projectie snelheid = de opname snelheid.
Snelheid in de stomme film periode:
Van 16 tot 20 beelden per seconde.
Leg uit:
Fast motion
Fast motion is een versnelde beweging:
Beelden van minder dan 24b/sec.
(Vaak voor komsich effect gebruikt)
Leg uit:
Slow motion:
Is een vertraagde beweging.
Snelheid van minder dan 24b/sec bij een normale projectiesnelheid.
(Droomscènes, geweldscènes)
Leg uit:
Time lapse fotografie:
Extreem lage snelheid:
1beeld per 30 seconden van een 24uren gebeurtenis geeft bij normale projectie snelheid twee minuten.
(Wetenschappelijke opnamen van plantengroei)
Leg uit:
High speed fotografie:
Opnamesnelheid van 1000 tot 1 miljoen b/ssec.
Time lapse en high speed fotografie zijn……..
Extreme vormen van fast en slowmotion.
Leg uit:
Het brandpunt afstand:
Is de afstand tussen het centrum van de lens en het filmoppervlak.
De brandpuntafstand beïnvloedt het perspectief en de scherptediepte.