Chaptire 2 Flashcards
1
Q
payer
A
betalen
2
Q
être en retard
A
te laat zijn
3
Q
acheter
A
kopen
4
Q
gagner
A
Winnen
5
Q
faire du baby-sitting
A
oppassen
6
Q
garder un enfant
A
op een kind passen
7
Q
laver
A
wassen
8
Q
remplacer
A
vervangen
9
Q
occuper
A
bezighouden
10
Q
par mois
A
per maand
11
Q
le rendez-vous
A
de afspraak
12
Q
le vélo
A
de fiets
13
Q
la voiture
A
de auto
14
Q
l’argent m
A
het geld
15
Q
le petit boulot
A
het bijbaantje
16
Q
le voisin
A
de buurman
17
Q
les vacances scolaires v mv
A
de schoolvakantie
18
Q
tout le temps
A
de hele tijd
19
Q
régulièrement
A
regelmatig
20
Q
quelquefois
A
soms
21
Q
betalen
A
payer
22
Q
kopen
A
acheter
23
Q
winnen
A
gagner
24
Q
oppassen
A
faire du baby-sitting
25
het geld
l’argent m
26
regelmatig
régulièrement
27
soms
quelquefois
28
de fiets
le vélo
29
de schoenen
les chaussures v mv
30
de spijkerbroek
le jean
31
werken
travailler
32
de supermarkt
le supermarché
33
de winkel
le magasin
34
een keer per week
une fois par semaine
35
l’argent de poche m
het zakgeld
36
les économies v mv
het spaargeld
37
le compte bancaire
de bankrekening
38
le vêtement
het kledingstuk
39
la fin
het einde
40
dépenser
uitgeven
41
faire des économies
sparen
42
gérer
omgaan met
43
retirer
opnemen
44
mettre de l’argent de côté
geld opzijzetten
45
ou
of
46
c’est-à-dire
namelijk
47
Noël
Kerstmis
48
dire
vertellen
49
apprendre
leren
50
se débrouiller
zich redden
51
avoir besoin de
nodig hebben
52
participer
meedoen
53
mettre la table
de tafel dekken
54
passer l’aspirateur
stofzuigen
55
het zakgeld
l’argent de poche m
56
het spaargeld
les économies v mv
57
het kledingstuk
le vêtement
58
uitgeven
dépenser
59
sparen
faire des économies
60
of
Ou
61
nodig hebben
avoir besoin de
62
het tijdschrift
le magazine
63
het boek
le livre
64
de make-up
le maquillage
65
de scooter
le scooter
66
de computer
l’ordinateur m
67
de mobiele telefoon
le portable
68
goedkoop
bon marché
69
déjà
al
70
le pote (populair)
de vriend
71
la vente
de verkoop
72
en ligne
online
73
l’été dernier m
de afgelopen zomer
74
la robe
de jurk
75
la chose
het ding
76
le même
hetzelfde
77
la lumière
het licht
78
moi aussi
ik ook
79
décrire
beschrijven
80
envoyer
sturen
81
commander
bestellen
82
préférer
liever hebben
83
changer
veranderen
84
à mon avis
naar mijn mening
85
superbe
prachtig
86
jeune
jong
87
chaque
elk
88
dehors
buiten
89
al
déjà
90
de vriend
le pote (populair)
91
de verkoop
la vente
92
de afgelopen zomer
l’été dernier m
93
de jurk
la robe
94
het ding
la chose
95
ik ook
moi aussi
96
beschrijven
décrire
97
liever hebben
préférer
98
naar mijn mening
à mon avis
99
prachtig
superbe
100
jong
jeune
101
elk
chaque
102
goedenavond
bonsoir
103
les lunettes de soleil v mv
de zonnebril
104
la coque
het telefoonhoesje
105
le bois
het hout
106
la main
de hand
107
le nez
de neus
108
la glace
de spiegel / het ijsje
109
agréable
aangenaam
110
léger, légère
licht (qua gewicht)
111
rapidement
snel
112
durable
duurzaam
113
durable
duurzaam
114
écolo(gique)
milieubewust
115
vraiment
echt, werkelijk
116
attendre
wachten
117
les soldes v mv
de uitverkoop
118
il y a un an
een jaar geleden
119
demain
morgen
120
le lendemain
de volgende dag
121
la chance
het geluk
122
de zonnebril
les lunettes de soleil v mv
123
aangenaam
agréable
124
milieubewust
écolo(gique)
125
echt, werkelijk
vraiment
126
een jaar geleden
il y a un an
127
morgen
demain
128
licht (qua gewicht)
léger, légère
129
van hout
en bois
130
van stof
en tissu
131
van glas
en verre
132
van plastic
en plastique
133
rond
rond(e)
134
vierkant
carré(e)
135
klein
petit(e)
136
l’espoir m
de hoop
137
la chemise
het overhemd
138
l’habit m
het kledingstuk
139
le monde
de wereld
140
l’air m
de lucht
141
la forêt
het bos
142
la liberté
de vrijheid
143
prendre la parole
het woord nemen
144
protéger
beschermen
145
écrire
schrijven
146
étonnant(e)
verrassend
147
interdit(e)
verboden
148
pauvre
arm
149
né(e)
geboren
150
mort(e)
dood
151
clair(e)
duidelijk
152
dessus
erop
153
le lycéen
de middelbare scholier
154
l’année scolaire v
het schooljaar
155
de wereld
le monde
156
de vrijheid
la liberté
157
beschermen
protéger
158
schrijven
écrire
159
geboren
né(e)
160
dood
mort(e)
161
verboden
interdit(e)
162
de middelbare scholier
le lycéen
163
het overhemd
la chemise
164
de broek
le pantalon
165
het sieraad
le bijou
166
de koptelefoon
le casque
167
het horloge
la montre
168
ik neem hem / haar / het
je le/la prends
