Chaptire 2 Flashcards
payer
betalen
être en retard
te laat zijn
acheter
kopen
gagner
Winnen
faire du baby-sitting
oppassen
garder un enfant
op een kind passen
laver
wassen
remplacer
vervangen
occuper
bezighouden
par mois
per maand
le rendez-vous
de afspraak
le vélo
de fiets
la voiture
de auto
l’argent m
het geld
le petit boulot
het bijbaantje
le voisin
de buurman
les vacances scolaires v mv
de schoolvakantie
tout le temps
de hele tijd
régulièrement
regelmatig
quelquefois
soms
betalen
payer
kopen
acheter
winnen
gagner
oppassen
faire du baby-sitting
het geld
l’argent m
regelmatig
régulièrement
soms
quelquefois
de fiets
le vélo
de schoenen
les chaussures v mv
de spijkerbroek
le jean
werken
travailler
de supermarkt
le supermarché
de winkel
le magasin
een keer per week
une fois par semaine
l’argent de poche m
het zakgeld
les économies v mv
het spaargeld
le compte bancaire
de bankrekening
le vêtement
het kledingstuk
la fin
het einde
dépenser
uitgeven
faire des économies
sparen
gérer
omgaan met
retirer
opnemen
mettre de l’argent de côté
geld opzijzetten
ou
of
c’est-à-dire
namelijk
Noël
Kerstmis
dire
vertellen
apprendre
leren
se débrouiller
zich redden
avoir besoin de
nodig hebben
participer
meedoen
mettre la table
de tafel dekken
passer l’aspirateur
stofzuigen
het zakgeld
l’argent de poche m
het spaargeld
les économies v mv
het kledingstuk
le vêtement
uitgeven
dépenser
sparen
faire des économies
of
Ou
nodig hebben
avoir besoin de
het tijdschrift
le magazine
het boek
le livre
de make-up
le maquillage
de scooter
le scooter
de computer
l’ordinateur m
de mobiele telefoon
le portable