Chapter Government Flashcards

1
Q

Rijksoverheid (laag van overheid)

A

Zorgt voor de wet- en regelgeving en voor het leger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Provinciale Staten (laag van overheid)

A

Zorgt voor de provinciale wegen, waar huizen en bedrijven worden gebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gemeenteraad (laag van overheid)

A

Parken en wegen aanleggen en vuil ophalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Particuliere sector

A

Verkoop goederen en diensten om daarmee winst te behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Collectieve sector

A

Voorzieningen aanbieden waar iedereen gebruik van mag maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Individuele goederen en diensten

A

Je bent de eigenaar zodra je betaalt. Bijv: huis, chips, mobiel abonnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Collectieve goederen en diensten

A

De overheid produceert en iedereen mag het gebruiken. Bijv: politie, dijken, straatverlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Quasi-collectieve goederen en diensten

A

Individuele goederen die door de overheid worden geproduceerd. Bijv: onderwijs, autosnelweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rivaliteit

A

Als je een product gebruikt, kan iemand anders het tegelijkertijd gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitsluitbaarheid

A

Je bent de eigenaar en kan bepalen of iemand anders het ook mag gebruiken of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

collectieve belang

A

Een beslissing waarbij iedereen een voordeel bij heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Individueel belang

A

Een beslissing waar alleen jij een voordeel bij hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Externe effecten

A

Een onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die door anderen dan de veroorzaker worden ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Negatieve externe effecten

A

Bijvoorbeeld: geluidsoverlast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Positieve externe effecten

A

Bijvoorbeeld: meer werkgelegenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale zekerheid

A

Als mensen geen of te weinig inkomen hebben, kunnen ze van de overheid een uitkering krijgen

17
Q

Volksverzekering

A

Verzekering die er zijn voor het hele volk

18
Q

Werknemersverzekeringen

A

Verzekeringen die er zijn voor mensen die in loondienst hebben gewerkt

19
Q

Drie inkomsten van overheid?

A

-belastingen
-sociale premies(voor de sociale zekerheid)
-niet-belastingontvangsten

20
Q

Directe belasting

A

Belasting die je rechtstreeks aan de overheid betaald

21
Q

Indirecte belastingen

A

Belastingen die je niet rechtstreeks aan de overheid betaalt, maar meteen omweg. Zit verwerkt in de prijs

22
Q

3 btw tarieven?

A

-21%-tarief: meeste goederen en diensten
-9%-tarief: levensmiddelen, boeken en sommige diensten (kapper, fietsenmaker)
-0%-tarief: medicijnen en onderwijs

23
Q

Rijksbegroting

A

De verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk voor het komende jaar

24
Q

Begrotingstekort

A

Wanneer de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht

25
Q

Begrotingsoverschot

A

Wanneer de overheid meer inkomsten dan uitgaven verwacht

26
Q

Miljoenennota

A

Uitleg over waarom de overheid bepaalde keuzes maakt