Chapter 14 - Fasentransformaties Flashcards

1
Q

Waarom spreken we in de materiaalkunde niet over aggregatietoestanden maar over fasen?

A

Omdat men binnen een aggregatietoestand meerdere fasen (meerdere kirstalvormen) heeft (voor ijzer bv. austeniet en ferriet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn zuivere materialen? Geef 3 voorbeelden.

A

Materialen die maar uit 1 component bestaan.

  • Zuiver Al2O3 (keramisch)
  • Zuiver koper (metaal)
  • Zuiver PE (polymeer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn binaire materialen? Geef 3 voorbeelden.

A

Materialen die uit 2 componenten bestaan.

  • Messing (Cu en Zn)
  • WC en Co (keramisch, metaal respectievelijk) –> Dit is een hardmetaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn materialen met meerdere componenten?

A

Komt voor bij metaallegeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vinden we het gewichtspercentage (ook wel als gewichtsfractie (/100%)) [en analoog ook de atoomfractie en volumefractie?]

A

g_a = G_a/G_tot
Hierin is G_a het gewicht van stof a en G_tot = G_a + G_b
Analoog voor n_a en V_a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer worden gewichtsfracties, atoomfracties en volumefracties respectievelijk meestal gebruikt?

A
  • industrie (makkelijk af te wegen)
  • Theoretische berekeningen
  • Compositiematerialen berekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verband tussen de gewichtsfracties, atoomfracties en volumefracties?

A
  • In de gewichtsfractie kunnen we G_a schrijven als m_aN_a/N_A (met N_A is getal van avogadro). De N_a is de atoomfractie. Als we in de formule van de atoomfractie de noemer naar de andere kant brengen dan hebben we (m_an_a)/(m_an_a+m_bn_b)
  • We kunnen ook het gewicht vervangen door rho*V en dan hebben we ook een verband met de volumefracties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een fase?

A

Een materiaalvolume dat homogeen…

  • is van samenstelling
  • is van fysische opbouw (bepaald type kristal of amorf)
  • is van eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Komt een fase altijd alleen voor?

A

Nee, bv. bij vezelversterkte kunststoffen is dit soms gewenst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bepaald de sterkte onder een trekproef of drukproef bij meerdere materialen?

A

De cohesie van de verschillende fase, dus hoe ze aan elkaar verbonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is een materiaal in evenwicht?

A

Als het aantal fasen en de samenstelling van een materiaal constant blijven in de tijd. Op voorwaarde dat de evenwichtsfactoren zoals P en T gelijk blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de externe evenwichtsfactoren?

A

De temperatuur van het materiaal en druk van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de interne evenwichtsfactoren?

A

De samenstelling van elke fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Door wat wordt de samenstelling van de fasen weergeven?

A

Gewichtsfractie, atoomfractie, volumefractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de fasenregel van Gibbs?

A

V = C + N - F
met V = aantal vrij te kiezen evenwichtsfactoren (ook wel vrijheidsgraad)
C = aantal componenten
N = aantal externe factoren (1 indien er geen gasfase aanwezig is)
F = aantal fasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een vrijheidsgraad?

A

Aantal vrij te kiezen evenwichtsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat kunnen we zeggen over de vrijheidsgraad van een zuivere stof?

A

Voor een zuivere stof is er maar 1 component, dus C = 1. Dan kunnen er maar 2 gevallen zich voor doen:

  • V = 1 en dus T vrij te kiezen BINNEN HET INTERVAL waarin het eenfasig voorkomt; als er maar 1 fase aanwezig is.
  • V= 0 en dus T staat vast als er 2 fasen aanwezig zijn = tijdens faseovergang. Dit is maar tijdelijk want de er is 1 fase aan het verdwijnen
18
Q

Schets de grafiek van Fe

A

//

19
Q

Waarom kan 3-fasenevenwicht niet?

A

Dan zou de vrijheidsgraad lager zijn dan 0 bij een zuivere stof. V = 2 - F –> V = 2-3 = -1. Kan niet

20
Q

Leg uit hoe je een T-samenstellingsdiagram tekent of afleest.

A
  • Alle eenfasige zuivere stoffen: verticale lijn
  • Alle eenfasige binaire materialen: bepaald gebied
  • Tweefasige stoffen: eenfasige en tweefasige alterneren steeds in de horizontale richting.
    Grenzend aan de verticale assen is er steeds een eenfasige stof.
    -Driefasige stoffen komen voor als horizontale lijn in het diagram
21
Q

Wat is een intermediaire vaste oplossing?

A

Soms wordt er bij hogere percentages toch 1 fase gevormd.

22
Q

Waarom streeft een materiaal naar de evenwichtstoestand?

A

Omdat dit thermodynamisch gezien de gunstigste is.

23
Q

Hoe komt het dat er ook materialen voorkomen die niet in de evenwichtstoestand zitten?

A

Het materiaal moet voldoende traag afkoelen om die evenwichtstoestand te bereiken.

24
Q

Wat is de afkoelsnelheid?

A

dT/dt: de temperatuursverandering per infinitesimale tijdseenheid

25
Q

Wat is een meta-stabiele toestand?

A

Heel wat keramieken vereisen een zeer trage afkoelsnelheid, gewoon laten afkoelen op kamertemperatuur kan al te snel zijn. Er wordt dan een amorf glas gevormd. We verkrijgen een niet-evenwichtstoestand die toch stabiel is. Deze toestand wordt meta-stabiel genoemd.

26
Q

Hoe gebeurt een fasetransformatie?

A

Eerst worden er kiemen gevormd die dan verder uitgroeien.

27
Q

Wat is een kiem?

A

Een klein deeltje van de te vormen fase dat kan groeien tijdens de fasetransformatie om zo tot te gewenste fase te komen.

28
Q

Wat is de kritische grootte van een kiem per definitie?

A

De kiem moet een bepaalde grootte hebben, anders ontbindt deze terug.

29
Q

Wat is de kiemvormsnelheid?

A

dN/dt: het aantal kiemen die ontstaan per tijdseenheid in een bepaald volume.

30
Q

Door wat wordt de kiemsnelheid bepaald?

A
  • Grotere onderkoeling = meer thermodynamisch instabiel en dus meer kiemvorming.
  • De temperatuur: om een kiem te vormen moeten bouwstenen diffunderen naar een bepaalde plaats. Als we bij een lage onderkoeling zitten dan zitten we te dicht bij de ene fase en is er veel tijd nodig om bij deze temperatuur kiemen te vormen. Bij te lage temperatuur gebeurt de diffusie te traag en duurt het ook lang. De sweet spot is ertussenin
31
Q

Teken de grafiek van T-(dN/dt)

A

//

32
Q

Door wat wordt de kiemgroei bepaald?

A

Enkel door diffusie

33
Q

Wat is homogene en wat is heterogene kiemvorming?

A

Homogene: geen voorkeurplaatsen voor kiemvorming

Heterogene: Wanneer er wel voorkeurplaatsen zijn. Dit is meestal het geval.

34
Q

Wat zijn entplaatsen?

A

De voorkeurplaatsen voor kiemvorming, dit is op plaatsen waar er een andere vaste stof zit. Zoals de wand van het vat waar het in zit.

35
Q

Hoe groeien de kiemen?

A

Ze vormen een dendrietpatroon.

36
Q

Wat kunnen we zeggen over het feit dat er dendrietpatronen gevormd worden?

A

Het is anisotroop (niet in alle richtingen dezelfde eigenschappen of snelheden). Anders zouden de kristallen bolvormig zijn.

37
Q

Waaruit bestaan zulke dendrieten?

A

Het bestaat uit een hoofdtak met zijtakken die ook weer kunnen vertakken.

38
Q

Hoe gebeurt dit proces.

A

Als 2 dendrieten elkaar raken stopt de groei en dan stolt het materiaal tussen de dendrietarmen. Uit elke dendriet ontstaat dan een korrel.

39
Q

Wat is nog een factor die de groei bepaalt?

A

Warmteafvoer: ze hebben de neiging om het snelst uit te groeien in de richting waar de warmte het snelst weggaat (dit is vaak loodrecht op de wand.)

40
Q

Wat zijn stengelkristallen?

A

Wanneer de warmte in een bepaalde richting zeer snel kan worden afgevoerd, zoals bv. door metaal bij lassen, zullen de kirstallen in die richting sterk groeien en krijgt men langwerpige korrels.

41
Q

Kan er ook diffusieloze faseverandering gebeuren?

A

Zeker. Bv. gehard staal: het gamma-staal wordt heel snel afgekoeld waardoor er geen tijd is voor kiemvorming. Op een bepaalde temperatuur klapt de gamma rooster om naar een martensietrooster