caput 3 Flashcards

1
Q

numerus

A

numeri m het getal het aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oculus

A

oculi m het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

umbra

A

umbrae v de schaduw de schim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fatum

A

fati o het lot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

somnium

A

somnii o de droom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aequus

A

a um gelijk eerlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

alienus

A

a um een ander vreemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

paratus

A

a um bereid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

patrius

A

a um vaderlijk voorvaderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

comes

A

comitis m de kameraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

coniunx

A

coniugis m/v de echtgenoot de echtgenote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

salus

A

salutis v het welzijn de redding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

facilis

A

is e is gemakkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

delere

A

eo delevi deletum vernielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

deserere

A

o deserui deseretum verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

quaerere

A

o quaesivi quaesitum zoeken vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

repetere

A

o repetivi repetitum teruggaan naar,terugvragen,herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

tangere

A

o tatigi tactum aanraken bereiken treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tollere

A

o sustuli sublatum opheffen wegnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

conspicere

A

io conspexi conspectum bekijken bemerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

interficere

A

io interfeci interfectum doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

undique

A

bijwoord overal aan alle kanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tradere

A

o tradidi traditum overhandigen toevertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

reperire

A

io repperi repertum vinden te weten komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
accipere
io accepi acceptum ontvangen vernemen
26
recipere
io recepi receptum ontvangen
27
praeda
praedae v de buit de prooi
28
imperium
imperii o de heerschapppij het opperbevel het rijk
29
certus
a um zeker
30
tempestas
tempestatis v de tijd de storm
31
possidere
eo possedi possessum bezitten beheersen
32
fortasse
bijwoord misschien
33
accedere
-o + dat accessi accessum naderen
34
adducere
o adduxi adductum brengen naar
35
adspicere
io adspexi adspectum aankijken
36
adesse
-sum +dat adfui aanwezig zijn helpen
37
adire
eo adii aditum gaan naar bezoeken
38
afferre
-fero attuli allatum brengen (naar)
39
amittere
o amisi amissum verliezen
40
abicere
io abieci abiectum wegwerpen neerwerpen
41
abesse
sum afui aanwezig zijn verwijderd zijn
42
abire
eo abii abitum weggaan
43
auferre
fero abstuli ablatum wegnemen
44
tradere
o tradidi traditum overhandigen toevertrouwen
45
transferre
fero transtuli translatum overbrengen
46
transire
eo transii transitum oversteken
47
spelunca
speluncae v de grot
48
saxum
saxi o het rotsblok
49
posterus
a um volgend
50
validus
a um krachtig sterk
51
fur
furis m de dief
52
sanguis
sanguinis m het bloed
53
mens
mentis v de geest het verstand
54
vulnus
vulneris o de wonde
55
exitus
exitus de uitgang de afloop
56
adiuvare
o adiuvi adiutum helpen
57
placere
eo + dat bevallen aanstaan
58
ridere
eo risi risum (uit)lachen
59
bibere
o bibi drinken
60
canere
o cecini zingen bezingen
61
fluere
o fluxi fluxum vloeien
62
intellegere
o intellexi intellectum begrijpen
63
vivere
o vixi victum leven
64
offerre
obtuli oblatum aanbieden
65
bene
bijwoord goed
66
forte
bijwoord toevallig
67
frustra
bijwoord tevergeefs
68
multum
bijwoord veel
69
sicut
ondersch voegw zoals
70
modus
modi m de wijze de maat
71
annus
anni m het jaar
72
felix
- - felicis gelukkig
73
docere
eo docui doctum onderwijzen
74
deligere
o delegi delectum uitkiezen
75
frangere
o fregi fractum breken
76
sumere
o sumpsi sumptum nemen
77
monstrum
monstri o het wonder het monster
78
niger
nigra nigrum zwart
79
altus
a um hoog diep
80
creber
crebra cebrum talrijk
81
condere
o condidi conditum stichten opbergen
82
legere
o legi lectum lezen kiezen verzamelen
83
pervenire
io perveni perventum aankomen
84
fieri
fio factus sum worden gebeuren gemaakt worden