BZL Flashcards
1
Q
symbool spanning
A
U
2
Q
eenheid spanning
A
volt
3
Q
stroomsterkte
A
de hoeveelheid elektrische lading die per seconde door de stroomdraad beweegd
4
Q
symbool stroomsterkte
A
I
5
Q
eenheid stroomsterkte
A
A -> ampère C/s
6
Q
2 voorwaarden voor stroomsterkte
A
- er moet een potentiaal verschil/spanning zijn tussen die 2 punten
- in de ruimte tussen die 2 punten moeten er vrije ladingen zijn
7
Q
formule stroomsterkte
A
I = Q/Δt
8
Q
hoe bereken je de stroomsterkte?
A
met een ampèremeter
9
Q
conventionele stroomzin
A
stroompijl geeft de zin aan waarin de positieve ladingen bewegen
10
Q
conventionele stroomzin in een stroomvoerende geleider
A
elektronen bewegen in tegengestelde zin van de stroompijl
11
Q
symbool weerstand
A
R
12
Q
warmteontwikkeling in een weerstand formule
A
Q + P x I² x Δt
13
Q
eenheid weerstand
A
ohm -> Ω
14
Q
wet van Ohm
A
de weerstand is niet afhankelijk van de spanning
15
Q
formule weerstand
A
R = U/I