Business Chinees lesson 2 Flashcards
to negotiate
onderhandelen / onderhandeling
谈判
tánpàn
skill
vaardigheid
技巧
jìqiǎo
to get
krijgen, verkrijgen
得到
dédào
to contact
in contact komen
接洽
jiēqià
to seize
grijpen
把握
bǎwò
to compare
met elkaar vergelijken
对比
duìbǐ
to demonstrate
tonen, laten zien
显示
xiǎnshì
still
toch, nog
还是
háishi
to satisfy
tevreden zijn
满意
mǎnyì
to
ten aanzien van
对
duì
to know, to understand
zich op de hoogte stellen van»_space; begrijpen
了解
liǎojiě
to graduate
afstuderen
毕业
bì yè
from
= 在
于
yú
business school
商学院
shāngxuéyuàn
to collect
verzamelen
收集
shōují
the other party
de andere partij
对方
duìfāng
to commend, to praise, to compliment
een compliment maken
夸奖
kuājiǎng
time, moment
tijd
时候
shíhou
mutual benefit
wederzijds voordeel
互利
hùlì
neither humble nor haughty
je mannetje staan maar ook weer niet te hoog van de toren blazen
不卑不亢
bù bēi bú kàng
issue, problem
vraag, kwestie
问题
wèntí
aspect, in the area of
aspect, het gebied van…
方面
fāngmiàn
to take, for example
zoals
比如
bǐrú
to pack, package
verpakken / verpakking
包装
bāozhuāng
principle
beginsel, principe
原则
yuánzé
to adhere to
vasthouden aan, doorzetten
坚持
jiānchí
eloquence
welbespraaktheid
口才
kǒucái
to take up a matter
een zaak oppakken
出马
chūmǎ
important
belangrijk zijn
重要
zhòngyào
to know both oneself and one’s adversary
zowel jezelf als de ander kennen
知己知彼
zhī jǐ zhī bǐ
within
intern, binnen in
内
nèi
detailed, specific
concreet zijn
具体
jùtǐ
intent
intentie
意向
yìxiàng
task
taak, opdracht
任务
rènwu
to highlight
extra belichten, accent geven aan
突出
tūchū
blindly
enkel en alleen
一味
yíwèi
focus
focus, brandpunt
焦点
jiāodiǎn