Boodschappen doen Flashcards
1
Q
De boodschappen
A
Alışveriş
2
Q
De citroen
A
Limon
3
Q
De groente
A
Sebze
4
Q
De kip
A
Tavuk
5
Q
De markt
A
Pazar
6
Q
De sinaasappel
A
Portakal
7
Q
De wortel
A
Havuç
8
Q
Doen
A
Yapmak
9
Q
Dus
A
Demek ki
10
Q
Fijn
A
İyi, hoş
11
Q
Het fruit
A
Meyve
12
Q
Het vlees
A
Et
13
Q
Jij
A
Sen
14
Q
Kopen
A
Satın almak
15
Q
Lief
A
Tatlı
16
Q
Of
A
Veya
17
Q
Ook
A
De(also)
18
Q
Over
A
Hakkında
19
Q
Praten
A
Konuşmak
20
Q
Willen
A
İstemek
21
Q
Het eten
A
Yemek yemek
22
Q
Alstublieft
A
Lütfen, buyurun
23
Q
Bijvoorbeeld
A
Örneğin
24
Q
De aardappel
A
Patates
25
De beurt
Sıra
26
De boodschappenlijst
Alışveriş listesi
27
De ons
100 gram
28
De verkoper
Satıcı
29
Graag
Lütfen
30
Het gewicht
Ağırlık
31
Het pond
Yarım kilo
32
İets
Bir şey
33
Meneer
Beyefendi
34
Mevrouw
Hanımefendi
35
Op
-de/-da üstünde
36
U
Siz
37
Zeggen
Demek
38
Ander
Başka
39
Bij
-de(İngilizcedeki ‘at’)
40
De buurt
Mahalle
41
De buurvrouw
Kadın komşu
42
Duur
Pahalı
43
Duur
Pahalı
44
Goedkoop
Ucuz
45
Heten
Adı olmak
46
Kennen
Tanımak
47
Meestal
Çoğu zaman
48
Natuurlijk
Tabii
49
Nieuw
Yeni
50
Soms
Bazen
51
Ver
Uzak
52
Wel
Epeyce(değilin tersi)
53
Waar
Nerede
54
Begrijpen
Anlamak
55
De bank
Koltuk, kanepe
56
De chips
Cips
57
De keuken
Mutfak
58
De openingstijden
Açılış saatleri
59
De zak
Torba, paket
60
Denken
Düşünmek, sanmak
61
Het internet
İnternet
62
Het uur
Saat
63
Kijken
Bakmak
64
Liggen
Olmak, yatmak
65
‘s ochtends
Sabahleyin
66
‘s middags
Öğleden sonra
67
‘s avonds
Akşamleyin
68
‘s nachts
Geceleyin
69
Snappen
Anlamak
70
Tot
-(y)e kadar
71
Weten
Bilmek
72
Zin
Heves (canı istemek)
73
Leeg
Boş
