blok A hoofdstuk 2 Flashcards
hoofdstuk 2
1
Q
le quartier
A
de wijk
2
Q
l’épisode
A
de aflevering
3
Q
par example
A
bijvoorbeeld
4
Q
ni
A
ook niet
5
Q
d’abord
A
eerst
6
Q
vrai
A
echt, waar
7
Q
exactement
A
precies
8
Q
il faut
A
je/het moet
9
Q
on se voit
A
wij zien elkaar
10
Q
on se promène
A
wij lopen
11
Q
ça prend
A
dat neemt/duurt
12
Q
on doit
A
wij moeten
13
Q
vas-y
A
ga je gang
14
Q
ranger
A
opruimen
15
Q
recharger
A
opladen