Blok 2 VERBA Flashcards
Paro ( parare )
Gereedmaken, voorbereiden
Saluto (salutare)
Begroeten
Constat + a.c.I
Het staat vast dat
Impero ( imperare )
1) bevelen ( aan ); 2) heersen (over)
Respondeo ( respondere)
Antwoorden
Placeo (placere)
In de smaak vallen bij, bevallen
iubeo (iubere)
Bevelen
Scio (scire)
Weten
Quaero ( quaerere)
1) zoeken; 2) vragen
Ago ( agere )
1) drijven, voeren; 2) doen, handelen
Pono (ponere)
Plaatsen, zetten, leggen
Cognosco ( cognoscere )
Leren kennen, vernemen
Duco ( ducere )
Leiden, brengen
Credo ( credere )
Geloven
Scribo (scribere)
Schrijven
Recipio ( recipere)
1) terugkrijgen; 2) ontvangen
Adeo (adire)
Gaan naar
Abeo (abire)
Weggaan
Cognovi
Perf. Van cognosco ( cognoscere )
Veni
perf van venio (venire)
Cepi
Perf van capio( capere )
Iussi
Perf van iubeo ( iubere )
Posui
Perf van pono (ponere)
Dixi
Perf van dico (dicere)