Bladzijde 24

Question 1

Ik ben enig kind; ik heb geen broer of zus.

Answer 1

Ich bin Einzelkind; ich habe keinen Bruder oder Schwester.

Question 2

Zijn ouders zijn gescheiden.

Answer 2

Seine Eltern sind geschieden.

Question 3

Ik heb vaak ruzie met mijn ouders.

Answer 3

Ich habe oft streit mit meinen Eltern.

Question 4

Mijn ouders zijn sinds tien jaar getrouwd.

Answer 4

Meine Eltern sind seit zehn Jahren verheiratet.

Question 5

Ik heb broers en zussen; een broer en twee zussen.

Answer 5

Ich habe Geschwister; einen Bruder und zwei Schwestern.

Question 6

Dat is mijn familie; opa, oma, tante.

Answer 6

Das ist mein Verwandtschaft; Oma, Opa, Tante.

Question 7

Mijn vriend en zijn vriendin gaan uit elkaar.

Answer 7

Mein Freund und Seine Freundin trennen sich.

Question 8

Zijn broer is niet getrouwd; hij is ongehuwd.

Answer 8

Sein Bruder ist nicht verheiratet, er ist ledig.

Question 9

We zijn zeer verliefd en willen over een jaar trouwen.

Answer 9

Wir sind sehr verliebt und möchten in einem Jahr heiraten.

Question 10

We zijn een groot gezin; vader, moeder en vier jongens.

Answer 10

Wir sind eine große Familie; Mutter, Vater und vier Jungen.

Question 11

Mijn beste vriend is mijn neef; we zijn familie van elkaar.

Answer 11

Mein bester Freund ist mein Cousin: wir sind verwandt.

Question 12

Zijn je ouders ook soms irritant?

Answer 12

Sind deine Eltern auch manchmal nervig?

Question 13

Ik ben woedend, omdat mijn ouders zeer streng zijn.

Answer 13

Ich bin wütend, weil meine Eltern sehr streng sind.

Question 14

Ik vind hem echt zielig.

Answer 14

Er ist wirklich zu bedauern.

Question 15

Ik ben boos op jou. Je moet je excuses aanbieden.

Answer 15

Ich bin böse auf dich. Du musst mich um Verzeihung bitten.

Question 16

Ze ziet er knap en sympathiek uit. Een aardige meid.

Answer 16

Sie sieht hübsch und sympathisch aus. Ein nettes Mädchen.

Question 17

We spreken om vijf uur voor de kroeg af.

Answer 17

Wir verabreden uns um fünf Uhr vor der Kneipe.

Question 18

Hij is groot en slank; hij heeft stijl haar bruine ogen.

Answer 18

Er ist groß und schlank; er hat glattes Haar und braune Augen.

Question 19

Draag je nu lenzen in plaats van een bril?

Answer 19

Trägst du jetzt Linsen statt einer Brille?

Question 20

Ik ben altijd goed gehumeurd, nooit chagrijnig.

Answer 20

Ich bin immer gut gelaunt, nie launisch.

Question 21

Ze heeft kort, geverfd, krullend haar.

Answer 21

Sie hat kurzes, gefärbtes, lockiges Haar.

Question 22

Hij heeft zijn lange haren laten knippen.

Answer 22

Er hat sich die langen Haare schneiden lassen.

Question 23

Mijn droomvrouw heeft stijl, blond haar.

Answer 23

Meine Traumfrau hat glattes, lockiges Haar.

Question 24

Ben je vriendelijk, aardig en vaak vrolijk?

Answer 24

Bist du freundlich, nett und oft fröhlich?

Question 25

Mijn broer is zeer cool en ontspannen.

Answer 25

Mein Bruder ist sehr cool und locker.

Question 26

Heb je een momentje?

Answer 26

Hast du einen Moment Zeit?

Question 27

Veel groeten aan je zus.

Answer 27

Viele Grüße an deine Schwester.

Question 28

Ik was blij met je SMS’je.

Answer 28

Ich habe mich über deine SMS gefreut.

Question 29

Het was leuk je weer eens te zien.

Answer 29

Es war schön, dich wieder mal zu sehen.

Question 30

Hoe was je weekend?

Answer 30

Wie war dein Wochenende?

Question 31

Dag, tot de volgende keer!

Answer 31

Tschüs, bis zum nächsten Mal!

Question 32

Zou je morgen kunnen komen?

Answer 32

Könntest du morgen kommen?

Question 33

Het spijt me, dat kan niet.

Answer 33

Tut mir Leid, das geht nicht.

Question 34

Interesseer je je voor voetbal?

Answer 34

Interessierst du dich für Fußball?

Question 35

Wat interesseert je het meest?

Answer 35

Was interessiert dich am meisten?

Question 36

Ik ben in 1998 geboren.

Answer 36

Ich bin 1998 geboren.

Question 37

Op 30 januari ben ik jarig.

Answer 37

Am 30. Januar habe ich Geburtstag.

Question 38

Mijn verjaardag is op 10 januari.

Answer 38

Mein Geburtstag ist am 10. Januar.

Question 39

‘s Zaterdags heb ik tussen de middag tennisles.

Answer 39

Samstags habe ich zu Mittag Tennisunterricht.

Question 40

In het weekend game ik urenlang.

Answer 40

Am Wochenende game ich stundenlang.

Question 41

Overdag ben ik op school.

Answer 41

Tagsüber bin ich in der Schule.

Question 42

‘s Nachts gaat ze met de bus naar huis.

Answer 42

In der Nacht fährt sie mit dem Bus nach Hause.

Question 43

Op zaterdag slaapt hij uit en staat hij laat op.

Answer 43

Am Samstag schläft er aus und steht spät auf.

Question 44

Mijn moeder moet mij ‘s morgens wakker maken.

Answer 44

Meine Mutter muss mich morgens wecken.