Biologische membranen Flashcards

1
Q

Wat zijn de functies van membranen?

A

Afscherming celinhoud
Op selectieve wijze stoffen in/uit cel laten
Signalisatie
Compartimentvorming
Biochemische reacties (ATP-produktie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fosfolipiden opgebouwd uit:

A

hydrofiel & hydrofoob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn hydrofiele fosfolipiden?

A

zijn opgebouwd uit een fosfaatgroep + eventuele geassocieerde groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn hydrofobe fosfolipiden?

A

zijn opgebouwd uit vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor vormen fosfolipiden in een waterige oplossing spontaan een dubbel gelaagde structuur?

A

Doordat ze uit 2 delen bestaan (hydrofobe & hydrofiele)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent een amphipatisch karakter van fosfolipiden?

A

Het heeft zowel een hydrofobe als hydrofiele regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom kunnen we een membraan zien als een 2-dimensionale vloeistof waarbij een fosfolipide molecule door zich lateraal te verplaatsen in een tiental seconden tijd het volledig oppervlak van een eukaryote cel kan doorkruisen?

A

Doordat de fosfolipiden in een membraan vrij zijn om te roteren of om te verschuiven in een laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe passen membraan van de fosfolipiden ervoor dat de vloeibaarheid van de membranen toch optimaal blijft bij lage temperaturen?

A

Doordat ze meer onverzadigde vetzuren gaan produceren en deze incorporeren in hun membraanfractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe passen membraan van de fosfolipiden ervoor dat de vloeibaarheid van de membranen toch optimaal blijft bij hoge temperaturen?

A

Door de fractie van verzadigde vetzuren te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zit cholesterol in elkaar?

A

Cholesterol is zeer hydrofoob en slechts zwak amphipathisch door de aanwezigheid van één enkele hydroxylgroep die in interactie gaat met de fosfaatgroep van fosfolipiden
De hydrofobe groep intrigeert met de vetzuurfractie binnen de dubbellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe stabiliseert cholesterol de vloeibaarheid van het membraan bij lage temperaturen?

A

Cholesterol werkt als een ‘spaces’ tussen de vetzuren waardoor deze minder gemakkelijk een compacte, minder vloeibare vorm aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe stabiliseert cholesterol de vloeibaarheid van het membraan bij lage temperaturen?

A

Cholesterol moleculen beperken de vloeibaarheid van de membranen dit komt doordat cholesterol het sterkst de delen van vetzuren binden die dicht bij de hydrofiele fosfaatgroep liggen en hierdoor wordt vooral in dit gebied de beweging van de moleculen beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is exocystose?

A

Transportvesikels die vanuit het ER naar Golgi-apparaat verplaatsen/ Golgi-apparaat naar plasmamembraan
kunnen fusioneren met hun doelmembraan en hierbij de inhoud vrijstellen in het lumen van andere vehikels of organellen in de extracellulaire ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn integrale membraanproteïnen?

A
  • sterk verbonden met membraan + gedeeltelijk of volledig opgenomen in de dubbellaag
  • amphipathisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 2 soort transmembranen heb je?

A
  • Transmembraan proteïnen steken dwars doorheen het membraan
  • Transmembraan: soort van tonstructuur
    Eiwitten vormen een kanaal waardoor water/ andere stoffen kunnen getransporteerd worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn perifere membraanproteïnen?

A
  • niet geassocieerd met vetzuren
  • komen voor aan de periferie (ofwel ECM of cytosol-zijde)
  • meestal geassocieerd met delen van integrale membraanproteïnen die in het cytostol of ECM uitsteken
17
Q

Actief transport?

A

Proteïnen die als pompen functioneren met verbruik van ATP bepaalde verbindingen in of uit de cel brengen

(‘Carrier-gemedieerd actief transport’, endocytose en exocytose)

18
Q

Hoe gebeurt transport van water?

A

Gebeurt gedeeltelijk via kleine en tijdelijke openingen in de dubbellaag die ontstaan wanneer vetzuren in beweging zijn en door die verplaatsing kleine ruimtes veroorzaken in de aaneengesloten laag

19
Q

2 soorten transporteiwitten in een biologisch membraan

A
  • Dragerproteïnen

- Kanaalproteïnen

20
Q

Welke transportvormen vallen onder passief transport?

A

diffusie, osmose en geaffilieerde diffusie

21
Q

Wat is het verschil tussen actief en passief transport?

A

Bij actief transport wordt er rechtstreeks ATP verbruikt voor het transportproces zelf
Bij passief wordt er enkel onrechtstreeks ATP verbruikt om de concentratiegradiënt te onderhouden
Passief transport gebeurt altijd van een hogere naar lagere concentratie.

22
Q

Wat is concentratiegradiënt en hoe ontstaat het?

A

Wanneer een groep moleculen in een ruimte op een onevenwichtige manier verspreid zijn ontstaat er een concentratiegradiënt

De concentratie van moleculen is het hoogst in een bepaald deel van de ruimte en daalt gradueel tot dit deel van de ruimte waar de concentratie het laagst is

23
Q

Diffusiesnelheid is afhankelijk van

A

de grootte en de lading van de partikels maar ook van hun kinetische energie (die op zijn beurt afhankelijk is van de temperatuur)

24
Q

Bij hogere temperaturen?

bij diffusie

A

Bij hogere temperaturen –> moleculen hebben hogere kinetische energie dus zal diffusie sneller optreden

25
Waarom is zijn er in levende wezens geen evenwichtige verspreiding van moleculen?
De CO2 die in de cellen continu worden geproduceerd door het verbrandingsproces in mitochondriën kan nooit tot een evenwicht diffunderen omdat het via het bloed direct afgevoerd wordt naar de longen. Voor andere moleculen kan de diffusie op één of andere manier tegengewerkt worden (bv via een celmembraan: hierdoor kunnen concentraties van moleculen sterk verschillen aan beide kanten van de membraan = vorm van potentiële energie: wordt aangewend om gefaciliteerde diffusie aan te drijven of ATP te produceren)
26
Leg osmose uit aan de hand van het experiment met een U-vormige geplooide buis:
Er is een semi-permeabele membraan aangebracht in de bocht van de buis waardoor 2 compartimenten gevormd worden. De semi-permeabele membraan zal (zoals in cellen) watermoleculen vrij laten passeren terwijl opgeloste verbindingen zoals glucose of zouten tegengehouden worden Aan beide kanten brengen we een waterige oplossing van ionen (met een hogere concentratie ionen aan de rechterkant) De zijde met oogst ionenoplossing heeft een lagere effectieve concentratie aan vrije watermoleculen (doordat veel van de geladen ionen kunnen associëren met partieel geladen watermoleculen) --> die 'gebonden'watermoleculen kunnen niet betrokken worden in het vrije diffusiegedrag van water (kunnen de semi-permeabele membraan niet meer passeren + de effectieve concentratie vn water in dit compartiment is lager --> ontstaat er diffusie van water uit het compartiment met een lagere concentratie opgeloste stof naar het andere compartiment met een hogere concentratie opgeloste stof Vloeistofniveau in het eerste compartiment --> dalen Andere compartiment --> stijgen --> hierdoor stijgt de hydrostatische druk in dit laatste compartiment tot een niveau bereikt wordt waarbij deze druk verdere massabeweging tegenwerkt --> systeem = nu in evenwicht in functie an de volumetoename en hydrostatische druk, er treedt nog steeds watertransport op over de semi-permeabele membraan maar nu in 2 richtingen
27
Osmotische druk
In relatie tot de neiging van water om via osmose in een oplossing te diffunderen
28
Wat is isotonisch?
Wanneer een cel in een oplossing gebracht wordt die dezelfde osmotische druk heeft als het cytostol (Bv. plasma) Zij bevatten een gelijke concentratie aan vrije watermoleculen aan die van de cellen
29
Wat is hypertonisch ten opzichte van een cel?
Wanneer de effectieve concentratie aan water lager is dan dit in het cytostol
30
Wat gebeurt er met een cel wanneer deze hypersonisch is?
De cel zal krimpen doordat de watermoleculen naar buiten diffunderen
31
Wat is plasmolyse?
Wanneer een cel voorzien is van een celwand in een hypersonische oplossing geplaatst wordt zal door het krimpen de plasmamembraan loskomen van de celwand