Biologie Hfst 8 Flashcards

1
Q

Wat voor skelet hebben alle gewervelden?

A

Een inwendig skelet / geraamte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat een skelet van de mens?

A

Uit meer dan 200 beenderen ( botten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe heten de beenderen in het hoofd?

A

Schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar wordt het schedel door gedragen?

A

Door de wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat de borstkas?

A
  • borstwervels
  • ribben
  • borstbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat de schouder?

A
  • schouderbladen

- sleutelbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat de bekkengordel?

A

Heupbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noem je armen en benen?

A

Ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de functies van het skelet?

A
  • geeft stevigheid
  • bied bescherming
  • maakt beweging mogelijk
  • geeft vorm aan je lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom moet je bijv bij het skiën een helm dragen?

A

Schedelbeenderen beschermen je hersenen maar zijn niet sterk genoeg om bij een harde klap je hersenen te beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zorgt ervoor dat de beenderen kunnen bewegen?

A

Spieren die aan de beenderen vast zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe noem je je bekken ook wel?

A

Bekkengordel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke typen beenderen onderscheiden we in het skelet?

A
  • pijpbeenderen

- platte beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar komen vooral pijpbeenderen voor?

A

In ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevindt zich het rode beenmerg?

A

In de koppen van pijpbeenderen en in platte beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar worden rode bloedcellen gevormd?

A

In het rood beenmerg (in de kop van de pijpbeenderen of in platte beenderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaan pijpbeenderen?

A
  • 2 koppen ( met daarin rood beenmerg)

- mergholte ( met daarin geel beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar bevindt zich het geel beenmerg?

A

In de mergholte van pijpbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is in het geel beenmerg opgeslagen?

A

Vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar bevind zich het beenholte?

A

Tussen de 2 koppen van pijpbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar komen platte beenderen voor?

A

In schedel en romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 platte beenderen?

A
  • schedelbeenderen
  • ribben
  • schouderbladen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil tussen platte beenderen en pijpbeenderen

A

Platte beenderen zit geen mergholte met geel beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar heeft de vorm van het lichaam van een organisme mee te maken?

A

Met de omgeving waarin het organisme leeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een zoolganger?

A

Een dier dat op de hele voetzool loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn teengangers?

A

Dieren die op de tenen lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn topgangers?

A

Dieren die op de toppen van hun tenen lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Noem een zoolganger?

A

Een beer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem een teenganger?

A

Katten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Noem een topganger?

A

Paarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe noem je een topganger ook wel?

A

Een hoefganger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 2 typen weefsel die je lichaam stevigheid geven?

A
  • Kraakbeenweefsel

- beenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat bevindt zich tussen kraakbeenweefsel of beenweefsel?

A

Tussencelstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe liggen de cellen bij kraakbeenweefsel?

A

In groepjes bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe is tussencelstof samengesteld?

A

Kraakbeen is stevig maar toch buigzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar bevindt zich kraakbeen?

A
  • In de neus en in de oorschelpen
  • tussen de wervels
  • schaamvoeg
  • tussen ribben en borstbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waaruit bestaat het skelet van een baby voornamelijk?

A

Uit kraakbeen ( daarom is een baby ook zo buigzaam en lenig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe kan het dat een baby als het ouder wordt minder lenig wordt?
Het lichaam steviger wordt, niet meer ingeklaard zakt en leert zitten enz?

A

Omdat in de groei veel kraakbeenweefsel wordt vervangen door beenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe liggen de cellen in beenweefsel?

A

In kringen rondom fijne kanaaltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat lopen er door de kanaaltjes in beenweefsel?

A

Bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het verschil tussen de tussencelstof van beenweefsel en het tussencelstof van kraakbeen ?

A

Tussencelstof van been is harder dan de tussencelstof van kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waaruit bestaat het tussencelstof van beenweefsel?

A

Voor een groot deel uit kalkzouten en lijmstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe noem je de lijmstof uit het tussencelstof van been?

A

Collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarvoor dienen de kalkzouten in beenweefsel ?

A

Geven stevigheid ( hardheid) aan beenweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waarvoor dient de lijmstof in beenweefsel?

A

De lijmstof zorgt ervoor dat beenweefsel een beetje buigzaam blijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is collageen?

A

Lijmstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zorgt er in beenweefsel voor dat beenweefsel een beetje buigzaam blijft?

A

Lijmstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zorgt er in beenweefsel voor dat beenweefsel stevig is?

A

Kalkzouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe kan het dat baby’s zo lenig, soepel, buigzaam zijn?

A

Omdat baby’s nog vooral uit kraakbeenweefsel bestaan en kraakbeenweefsel heel buigzaam is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waardoor kun je een bot niet zomaar breken?

A

Dankzij de kalkzouten en het lijmstof is een bot stevig en kun je het niet zomaar buigen of breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe zou je een bot wel buigzaam kunnen krijgen?

A

Door de kalkzouten eruit te halen.

Door een bot in een verdunde zoutzuuroplossing te leggen gaan de kalkzouten eruit waardoor een bot buigzaam wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe kun je een bot wel breekbaar maken?

A

Door de lijmstof eruit te halen.

Door een bot in een vlam te houden, verbrandt de lijmstof, het bot breekt dan makkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat gebeurt er als je een bot in een verdunde zoutzuuroplossing legt?

A

Dan gaan de kalkzouten eruit waardoor het bot erg buigzaam wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat gebeurt er als je een bot in een vlam houdt?

A

Dan verbrandt de lijmstof waardoor het bot gemakkelijk breekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waardoor breken ouderen sneller hun botten dan kinderen?

A

Omdat bij het ouder worden de tussencelstof van beenweefsel steeds minder lijmstoffen en steeds meer kalkzouten bevatten waardoor hun beenderen minder buigzaam worden en makkelijker breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het verschil van het tussencelstof van beenweefsel bij kinderen en dat van ouderen?

A

De tussencelstof van beenweefsel bevat bij kinderen veel lijmstof, bij ouderen weinig lijmstof waardoor de botten bij ouderen minder buigzaam zijn en sneller breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Noem de verschillende soorten beenverbindingen?

A
  • vergroeide verbinding
  • naadverbindingen
  • kraakbeenverbindingen
  • gewrichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn beweeglijke verbindingen?

A
  • Bijv een knie, is om beweging tussen botten mogelijk te maken
  • gewrichten zijn beweeglijke verbindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een onbeweeglijke verbinding?

A

Bijv de beenderen in de schedel, beenderen die samen een orgaan beschermen zijn onbegweeglijk

60
Q

Noem een vergroeide verbinding?

A
  • Heiligbeen

- staartbeen

61
Q

Wat is een vergroeide verbinding?

A

Als wervels met elkaar vergroeid zijn en 1 geheel vormen waartussen geen beweging mogelijk is

62
Q

Wat is een naadverbinding?

A

Beenderen die door een naad met elkaar verbonden zijn en is ook geen beweging mogelijk

63
Q

Noem een voorbeeld van een naadverbinding?

A

Schedelbeenderen

64
Q

Waaruit bestaat een gewricht?

A
  • gewrichtskogel
  • gewrichtskom
  • om de kogel en kom zit een laagje kraakbeen
  • gewrichtskapsel ( hiermee zitten de kogel en kom aan elkaar vast)
  • gewrichtsmeer ( wordt afgegeven door de binnenkant van de gewrichtskapsel)
  • kapselbanden ( helpen mee om de botten op hun plaats te houden)
65
Q

Hoe beweegt een gewricht?

A

De gewrichtskogel beweegt in de gewrichtskom

66
Q

Waarmee zijn de gewrichtskogel en gewrichtskom bedekt?

A

Met een laagje kraakbeen

67
Q

Waarvoor dient het laagje kraakbeen om de gewrichts kogel en kom?

A

Door het laagje kraakbeen kunnen de botten soepel bewegen en wordt slijtage tegengehouden

68
Q

Waardoor zijn de twee botten van een gewricht met elkaar verbonden?

A

Met een gewrichtskapsel zitten ze aan elkaar vast

69
Q

Wat geeft gewrichtsmeer af?

A

De binnenkant van het gewrichtskapsel

70
Q

Wat geeft de binnenkant van het gewrichtskapsel af?

A

Gewrichtsmeer

71
Q

Wat is gewrichtsmeer?

A

Een stroperige vloeistof die werkt als een soort smeervet

72
Q

Waarvoor dient het gewrichtsmeer ?

A

Gewrichtsmeer zorgt ervoor dat de botten soepel kunnen bewegen

73
Q

Waardoor kunnen botten soepel bewegen?

A
  • door een laagje kraakbeen waarmee de gewrichtskogel en gewrichtskom bedekt zijn
  • en door het gewrichtsmeer wat het gewrichtskapsel afgeeft
74
Q

Waarvoor zorgt het gewrichtskapsel?

A

Het gewrichtskapsel zorgt ervoor dat botten op hun plaats blijven en de binnenkant van het gewrichtskapsel geeft gewrichtsmeer af waardoor botten soepel kunnen bewegen

75
Q

Wat zit er bij veel gewrichten om het gewricht heen?

A

Kapselbanden

76
Q

Waarvoor dienen kapselbanden?

A

Om de botten van het gewricht op zijn plaats te houden

77
Q

Noem 3 typen gewrichten

A
  • kogelgewricht
  • scharniergewricht
  • rolgewricht
78
Q

Waarvan hangt de bouw van een gewricht samen?

A

Met de manier waarop de botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen

79
Q

Hoe werkt een kogelgewricht?

A

Bij een kogelgewricht draait de gewrichtskogel van het ene bot in de gewrichtskom van het andere bot

80
Q

Welk gewricht geeft de meeste bewegingsmogelijkheden?

A

Een kogelgewricht

81
Q

Noem een voorbeeld van een kogelgewricht?

A

Schoudergewricht

82
Q

Hoe werkt een rolgewricht ?

A

Bij een rolgewricht draait het ene bot in de lengte as om het andere bot

83
Q

Noem een voorbeeld van een rolgewricht ?

A

Het gewricht tussen spaakbeen en ellepijp in de arm is een rolgewricht
( hierdoor kun je de palm van je hand naar voren of naar achteren houden)

84
Q

Hoe werkt een scharniergewricht ?

A

Bij een scharniergewricht beweegt het ene bot als een scharnier ten opzichte van het andere bot
( kan je alleen heen en terug bewegen)

85
Q

Voorbeeld van een scharniergewricht?

A
  • vingerkootjes

- elleboog

86
Q

Waarvoor diene spieren

A

Spieren maken beweging mogelijk

87
Q

Wat vormt het spierstelsel?

A

Al je spieren samen

88
Q

Waarmee zitten spieren aan de beenderen?

A

Een spier zit met pezen aan beenderen vast

89
Q

Wat zit er om een spier?

A

Om een spier zit een laagje bindweefsel ( = spierschede)

90
Q

Wat is een spierschede?

A

Een laagje bindweefsel

91
Q

Wat geeft de spier stevigheid?

A

Het bindweefsel geeft een spier stevigheid

92
Q

Waarvoor dient het laagje bindweefsel om een spier?

A

Het bindweefsel geeft een spier stevigheid

93
Q

Waar gaat aan beide uiteinden van de spier het bindweefsel van de spierschede in over?

A

Aan de beide uiteinden van de spier gaat het bindweefsel van de spierschede over in de pezen

94
Q

Waaruit bestaat een spier?

A

Een spier bestaat uit een aantal spierbundels

95
Q

Wat zit er om elke spierbundel?

A

Elke spierbundel is omgeven door bindweefsel

96
Q

Waaruit bestaat een spierbundel?

A

Een spierbundel bestaat uit een aantal spiervezels

97
Q

Waardoor is elke spiervezel ontstaan?

A

Een spiervezel is onstaan door samensmelting van vele spiercellen

98
Q

Wat bevat een spiervezel?

A

Een spiervezel bevat veel celkernen

99
Q

Wat gebeurt er als een aantal spiervezels van een spier zich samentrekt?

A

Dan wordt de spier korter

100
Q

Waardoor trekken spiervezels zich samen?

A

Onder invloed van impulsen die via bewegingszenuwcellen naar spieren worden geleid

101
Q

Hoe werkt een spier?

A
  • impulsen worden via bewegingszenuwcellen naar spieren geleid
  • onder invloed van deze impulsen trekken spiervezels zich samen
  • hierdoor worden de spiervezels korter
  • als een spier zich samentrekt, wordt de spier korter. De spier trekt hierdoor de botten waar de spier aan vast zit naar elkaar toe
    = beweging
102
Q

Wat is nodig voor het samentrekken van de spiervezels?

A

Voor het samentrekken is veel energie nodig

  • Bij grote inspanningen trekken veel spiervezels samen waardoor verbranding plaats vindt.
  • daarvoor zijn veel vordingsstoffen en veel zuurstof nodig
103
Q

Hoe heet de plaats waar een pees aan het bot vast zit?

A

Aanhechtingsplaats

104
Q

Wat is het verschil tussen een pees en een spier?

A

Een spier kan wel samentrekken maar een pees niet

105
Q

Hoe ontstaat beweging?

A
  • Als een spier zich samen trekt, wordt de spier korter.
  • de spier trekt dan de botten waar de spier aan vast zit naar elkaar toe
  • zo ontstaat beweging
106
Q

Hoe heet de armbuigspier?

A

Biceps

107
Q

Wat is de werking van de biceps?

A

De biceps buigt de arm

108
Q

Welke spier strekt je arm?

A

De triceps

109
Q

Hoe noem je de armstrekspier?

A

Triceps

110
Q

Wat is een antagonist?

A

Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft

111
Q

Noem een voorbeeld van antagonisten?

A

De biceps en de triceps

De biceps buigt je arm en de triceps strekt de arm

112
Q

Wat kan rugklachten verminderen of zelfs voorkomen?

A

Een goede lichaamshouding

113
Q

Waarom is het belangrijk om als je jong bent een goede lichaamshouding aan te leren?

A

Als je volwassen bent verander je je lichaamshouding niet zo makkelijk meer

114
Q

Waaruit bestaat de wervelkolom?

A

Uit wervels met tussen twee wervels steeds een schijfje kraakbeen

115
Q

Hoe heten de schijfjes kraakbeen tussen de wervels?

A

Tussenwervelschijven

116
Q

Waaruit bestaan de tussenwervelschijven?

A

Kraakbeen

117
Q

Waarvoor dienen de tussenwervelschijven?

A
  • Dankzij de tussenwervelschijven is de rug een beetje beweeglijk
  • tussenwervelschijven werken ook als een soort schokbrekers
118
Q

Wat voor vorm heeft de wervelkolom?

A

Een dubbele s- vorm

119
Q

Waardoor wordt de vorm van de wervelkolom in stand gehouden?

A

De dubbele s vorm van de wervelkolom wordt in stand gehouden dood rugspieren die aan de wervels zijn bevestigd

120
Q

Waardoor is de wervelkolom veerkrachtig?

A

Door de dubbele s vorm en de tussenwervelschijven is de wervelkolom veerkrachtig
Daardoor worden schokken tijdens het lopen opgevangen

121
Q

Wat is het gevolg van een slechte houding?

A

Door een slechte houding kan de wervelkolom wat scheef komen te staan.
Hierdoor wordt de ene kant van de wervelkolom meer belast dan de andere
Sommige spieren moeten dan harder werken.
De spieren kunnen dan overbelast raken en er kan kramp in de rugspieren ontstaan
Ook worden de tussenwervelschijven aan 1 kant meer belast waardoor ze hun veerkracht kunnen verliezen of zelfs kapot gaan

122
Q

Hoe ontstaat een hernia?

A

Doordat er tussen de wervels zenuwen uit het ruggenmerg komen.
Als door een kapotte tussenwervelschijf een zenuw klem komt te zitten

123
Q

Wat is een goede zithouding?

A
  • Goed rechtop zitten
  • de hoek tussen je bovenbeen en onderbeen is tenminste 90 graden
  • je bovenarmen houd je langs je lichaam
  • je onderarmen steunen op de tafel
  • je onderarmen moeten ook een hoek nam 90 graden maken met het bovenlichaam
124
Q

Waarom is lichaamsbeweging goed voor je gezondheid?

A
  • Door regelmatig beweging krijg je een goede conditie
  • door je spieren te trainen, kun je betere prestaties leveren
  • ongetrainde spieren raken eerder geblesseerd dan getrainde spieren
    ( met sterke rug- en buikspieren heb je minder snel last van rugpijn)
  • sporten kan ontspanningen geven
125
Q

Noem 10 regels voor verstandig tillen

A

1) buk en til niet onnodig
2) gebruik waar nodig hulpmiddelen ( bijv steekkar)
3) til niet te veel ineens
4) zorg dat er niets in de weg staat als je gaat lopen met de last
5) sta steeds recht voor de last
6) til nooit met gedraaide rug. Verplaats je voeten als je moet draaien
7) til met 2 handen, houd de last zo dicht mogelijk bij je lichaam
8) buig niet verder voorover dan noodzakelijk en gebruik ook je beenspieren bij het tillen
9) voorkom dat je moet reiken, til niet hoger dan schouderhoogte
10) luister naar je lichaam; neem signalen serieus. Beginnende klachten kunnen snel erger worden.

126
Q

Wat is de meest voorkomende blessure aan spieren?

A

Spierpijn

127
Q

Wanneer kan spierpijn ontstaan?

A

Als je je bijv meer dan normaal hebt ingespannen

Of als je gaat sporten nadat je een poosje niet hebt gesport

128
Q

Na hoeveel tijd na het sporten ontstaat spierpijn meestal?

A

Na 24 tot 48 uur na de inspanning

129
Q

Hoe kan je een spierscheuring oplopen?

A

Door een te sterke inspanning of een plotselinge beweging

130
Q

Wat is een zweepslag?

A

Een scheuring van een kuitspier

131
Q

Hoe geneest een spierscheuring?

A

Door rust maar het is wel verstandig om de spier regelmatig wat te bewegen

132
Q

Wat gebeurt er bij een spierkramp?

A

Bij spierkramp trekken de spiervezels van een spier allemaal tegelijk sterk samen
Hierdoor doet de spier pijn en lukt het niet de spier weer uit te rekken

133
Q

Wat kan je doen bij spierkramp?

A

Door de spier geleidelijk met de hand uit te rekken, kan de spier uit de kramp worden gehaald

134
Q

Hoe kan spierkramp ontstaan?

A

Spierkramp kan ontstaan doordat er te weinig bloed naar de spier stroomt

135
Q

Wat zijn blessures bij wielrenners?

A

Door valpartijen komen vaak breuken voor, vooral van het sleutelbeen

136
Q

Welke blessures komen vaak voor bij voetballers?

A

Bijnvoetballers komen vaak breuken van scheenbeen en kuitbeen voor

137
Q

Hoe kan men in het ziekenhuis botbreuken zien?

A

Op een röntgenfoto

138
Q

Wanneer moeten botten gezet worden?

A

Als door een breuk 2 bothelften scheef zijn gaan staan

139
Q

Hoe worden gebroken botten geheeld?

A

De 2 helften moeten in de goede stand aan elkaar vast kunnen groeien.
Meestal met een gipsverband in goede stand gehouden.
Als dat niet lukt, worden er schoeven of pinnen in de botten aangebracht

140
Q

Wat is een muisarm?

En hoe ontstaat een muisarm?

A

Pijn aan de arm door te lang achter de computer te zitten.

Een muisarm ontstaat doordat een beweging vaak wordt herhaald, die bovendien met een verkeerde techniek wordt uitgevoerd

141
Q

Hoe wordt de kans op een muisarm verkleint?

A

Door een goede zithouding achter de computer

142
Q

Hoe noemt men een blessure die ontstaat door te vaak achter elkaar dezelfde beweging te maken?

A

RSI

Repetitive strain injury

143
Q

Wat betekent RSI

A

Repetitive strain injury

Herhaalde belasting blessure

144
Q

Wat voor klachten hebben mensen met RSI?

A

Mensen met RSI hebben behalve klachten aan een pees of gewricht vaak ook andere klachten zoals rugpijn en hoofdpijn

145
Q

Bij wie komt RSI vaak voor?

A

Bij sommige beroepen en sporten komt RSI veel voor.

Bijv een schilder en bij ballet

146
Q

Waaruit bestaat het lichaam van de mens?

A
  • hoofd
  • romp
  • ledematen